KARAVANSERAI.

groen en bloemen versierde dorpspoort van Prigèn door en even daar voorbij wendde de hoofdweg zich naar links. Daar stond de oude Hadjie voor zijn woning, met zijn mooien tulband op en zijn zakdoek, waaraan sleutels hingen, over den linkerschouder. Both hield zijn paard in en de Hadjie verwelkomde hem, informeerde of de heeren hun intrek bij hem namen of dat ze naar 't hotel gingen. — „Geen van beiden," zei Both. „In het hotel nooit, dat weet je; bij jou of in den pasang-rahan. Vandaag in den pasang-rahan," — De Hadjie vertelde daarop, dat de assistentwedónö den loerah last had gegeven om alles daar in orde te brengen, maar „die had van een dame gesproken.... "— „Gekheid," zei Both, „maak ik nou den indruk van een dame?" —

Ze reden door. — „Een beste kerel," zei Both, „heeft indertijd geld en zaal en peerd in alle vroomheid te Mekka verteerd; toen heb ik hem wat geholpen, is altijd dankbaar.... dat doet

je toch wel goed.... Daar ligt het holletje, kijk, links wel

aardig, een vroegere woning van m'n vriend Matzen, een Deen — is nu dood. Maar de lui die er zijn, vervelen je. Altijd kletsen of spelen, zuipen ook. Nee, daar moeten we niet wezen." — Nog een kwartier verder — daar waren ze aan den pasang-rahan.

Van Arkel had uit het een en ander, zoo van te voren opgemerkt, de meening gekregen, dat Adolfien daar wezen zou om hen te verwelkomen, maar ze was er niet. Wel troffen ze er koelies aan, die manden met etenswaren en het noodige vaatwerk naar boven gepikeld *) hadden, dekens ook, maar Adolfien was er niet. 't Was half zeven. — „Even wat opfrisschen," zei Both, „en dan eerst m'n pahitje. Daar verlang ik naar.... Jongens, is er water in de badkamers?" — Ja, alles was in orde. — „Voorzichtig zijn met 't water, hoor; 't is hier ijskoud — 't stroomt zoo van de bergen. Wil je wel geloven dat ik tjapeh ben, betoel tjapeh!2) Eten straks en vroeg naar bed; ik word oud." —

Alles was keurig in orde gebracht: in het eene vertrek stonden twee baleh-balehs3) om op te slapen, eenvoudig dus, maar voldoende, — een moltondeken erop waarover een laken, een hoofdkussen, een goeling4) en wollen dekens, want het is daar 's nachts koud. Er stonden kandelaars met kaarsen en vier luierstoelen.

l) Gedragen. *) Werkelijk moe. ») Ruatbank. 4) Rolkussen.