KARAVANSERAI.

Van Arkel zou graag daar nog wat gebleven zijn om van minuut tot minuut de wiseling van toon en tinten te onderscheiden. 0, * als ik deze schoonheid voor eeuwig kon vastleggen in mijn ziel, dacht hij, — als ik ooit dit maar eens in woorden zeggen kon, en die wensch deed hem huiveren, omdat in zijn heugenis de herinnering opflitste aan den kunstenaar, die in zijn waanzinnig pogen om met zonnestralen te schilderen zijn mooi doek van verven verscheurde, zijn penseelen wegwierp en naar lichtbundels greep.

Een kwartier later stegen ze te paard om den tocht te beginnen naar Kebon-Tinggi en vandaar naar Soemberwekas.

Wie ooit de weelde van vormen en kleuren in het oerwoud heeft gezien; — wie het morgenlicht, door 't bevend loover gezift, het bloedend rood der manggi's , in rijpheid gebarsten, het goud der djeroeks heeft zien gloeien; — de orchideeën in paars en wit en rood als bonte vlinders zag wiegelen in zachten schemer, goud dooraderd, de palmkruinen van de klappers in glimpend brons, den pisangbloei in purperpaarse trossen: — wie cactussen in vlammen zag opslaan uit het mos, en palmen in duizenderlei vormen en verscheidenheid van groen, als melodieeën naar eenzelfde motief — wie, te midden van in elkaar verwassen boomen: de stammen omwoekerd door kruipplanten, de takken omwoeld door lianen, de voeten verborgen in heesters bloeiend in goud en rood, de kruinen ineengestrengeld, — een waterval zag neerstorten in breeden gulp, schitterend in regenboog boven regenboog, tot in de diepte, heel diep, waar hij neerplast in een wolk van regenbogen van het opspattend watergestuif, zilverwit, waarin het spectrum zich weeft, — wie ooit in den zonnigen morgen den tocht gemaakt heeft van Prigèn, over Kebon Tinggi, naar Soembewekas, die bewaart in zijn gemoed de heugenis aan de verpoozing in een paradijs, — aan een sprookje van schoonheid in „le monde le seul véritable"

—„Ja," zei Both, nadat ze zwijgend van den waterval waren weggegaan en langs een smal bergpaadje waren opgeklommen naar de in groen verscholen dessa, — een geduchte omweg! — „Ja, kerel, als 't niet zoo'n moeite was voor de achterblijvenden, dan liet ik me hier begraven; ik weet geen steek van 't hiernamaals, zooals ze dat noemen, en 't interesseert me maar matig,