KARAVANBARAI.

spreken. Ze zouden hem allen benijd hebben om zijn geluk, hadden ze iets van de naaste toekomst geweten, en hij trachtte met allen ernst voor zich zelf te beredeneeren dat hij benijdbaar was; toch gevoelde hij zich gedrukt, alsof hem een last was opgelegd door wien? waardoor? dien hij niet zou kunnen

dragen en niet af dorst werpen, — een te zware plicht.

De fuif bij Hommel was schitterend; ze bracht Van Arkel nog een verrassing bovendien in één der vele dichterlijk bedoelde toespraken van dien avond: Hommel was op zijn jongste kunstreis naar Batavia door de Italiaansche operazangers — en zangeressen — tot de overtuiging gekomen, dat hij laboreerde aan een tekort aan aesthetische ontwikkeling. Zijn vrouw zat onder die toespraak te schreien, al poogde ze dat te verbergen.

Indië — zoo sprak Hommel — is een heerlijk land; als men zoo'n dag of wat op Tosari heeft doorgebracht, roept men uit: Indië is een goddelijk land! maar op aarde moet er nu eenmaal altijd een maar volgen de ziel krijgt honger naar kunstgenot. Die honger kan nu eenmaal in Indië niet gestild worden, een man als Busken Huet had dat zelf erkend en ofschoon Hommel het overigens volstrekt niet ééns was met meneer Huet — toen Fantasio geworden in zijn courant — dit zei hij hem na. Huet was naar Parijs vertrokken, omdat Holland boven den Moerdijk hem te benepen voorkwam — Hommel zou Holland eveneens wel te benepen vinden en dacht daarom beurtelings alle hoofdsteden van Europa te bezoeken van Eome tot Petersburg en van Konstantinopel naar Lissabon.

— „Hoera!" riep van Wingerden, die niet recht nuchter meer was door den roes van den ondertrouw en de deugdelijkheid van den cantemerle; hij dacht dat de toespraak in Konstantinopel eindigde; maar Hommel haalde maar adem. De redenaar ging voort: wat de administratie aanbelangde, hij en zijn vrouw zouden vervangen worden door 't echtpaar van Wingerden; deze laatste kon echter niet optreden als hoofd van 't paedagogisch instituut, omdat hij daartoe de wettelijke bevoegdheid miste. Als hoofd der inrichting als onderwijs-instituut zou Anton Graaff optreden. Hij eindigde met een dronk op de voortdurende eensgezindheid van het personeel. Met buitengewoon genoegen had hij steeds waargenomen, hoe wèl de heeren elkaar steeds