KARAVANSERAI.

rust, droomt van geluk in onderwerping, geeft toe en lacht

O, als ik ze zie lachen tegen hem, kan ik 't wel uitschreeuwen

— „Maar onderdehand verloof jij je met haar zuster...."

— „Om Julie!"

— „Wat zeg je nou?

— „Julie wou het Ze gaan over een paar maanden trouwen en dan koopt Anton met een Chinees een koffieland of vraagt een bouw of wat land in erfpacht, en daar gaan ze heen; wij trouwen later en trekken er ook heen "

— „Dan worden jij en Julie communistisch bezit? — neem me nou niet kwalijk —"

— „Ik vind het zelf ook smerig; dat is het juist."

— „En het instituut?"

— „Wat komt er dat op aan? Daar moet van Wingerden met de maconnerie maar voor zorgen." —

— „Dus wat daar gisteravond verteld werd, waren

allemaal leege frazen?"

— „Natuurlijk, maar dat wisten ze allemaal; het zijn allemaal frazen hier in Indië "

— „En Agaat, je meisje?"

— „Agaat is een beste meid; die trouwt soedah. Die

denkt zoo diep niet zou me ook niet verstaan. Met mezelf

redeneer ik elke vijf minuten anders Ik breng me het eene

oogenblik zoover, dat ik zeg: ben je gek, want kan 't je schelen,

en dan bezuip ik me ik benijd soms opiumschuivers!

maar zoo opeens ook breekt er een wild dier in me los, dan vervloek ik 't langer, wil niets en niemand meer ontzien, alles kapot

trappen, ik verdom het langer Dan staat hij daar, en 't beest

kruipt jankend in zijn kok, als een geranselde hond Zuipen

maar weer; maar als dat lang duurt, word ik stapelgek Wat

raad je me? Wat zou jij doen?" —

— „Dat weet ik niet."

Beneden riep Anton: — „Ga je mee of niet? Ik wacht niet langer "

Even aarzelde hij, keek vragend naar van Arkel, die, verbijsterd door de warrelpaden waarlangs hij de ellende zag aansluipen, alleen herhalen kon: — „Ik weet het waarachtig niet '

Toen stond Theo op en zei: — „Als jij 't ook niet weet, nou,

4