JAN.

zijn eigen bedrijf vergeet en blijft toekijken, terwijl een hagelbui van kiezel in het rond vliegt.

Een fel licht doorglimt even de geknepen oogen van den Eus „komm mal herein lieber Junge" zegt hij bijna vleiend en trekt Jan bij de schouders de kamer in.

Hoogrood, schuldbewust, maar dapper staat het klein persoontje daar. Hij verstaat niet wat de man zegt, ziet alleen hoe hij den eenen zak na den anderen ledigt onverschillig voor het grind op zijn tapijt, ziet de stootende bewegingen van de beenige, behaarde handen en hoe die eindelijk een enveloppe en een portefeulle te voorschijn halen. Het lijkt wel een roofvogelkreet dien hij uitstoot en dan volgt weer in 't Duitsch: „nein, warte noch ein biscben, mein kleiner Freund...."

Hij doorzoekt de portefeuille, rood schemert hem door de gele huid; hij briescht als van verlichting en bet schijnt Jan toe dat hij papieren naziet en geld telt zooals Albert op de kaarten.

Dan verandert opeens man's geheele houding, een waardigheid toonend, die hij tot dusverre weinig liet vermoeden. Heeft hij den jongen nu eerst herkend? Welwillend is zijn gelaatsuitdrukking, zelfs zijn stem klinkt anders als hij in 't fransch zegt:

„Je vous demande mille fois pardon, mon petit ami. Que je regrette mon absurdité, mon horrible erreur!

Jan staat perplexe.

Hij deed bet kwaad en een ander maakt hem verontschuldigingen! Zijn ernstig vragende oogen, die geen ontsteltenis verrieden blijven den Eus aankijken, die hem de hand toesteekt waarin hij dadelijk, met kinderlijk vertrouwen, de zijne legt. „Vous êtes bien bon Monsieur, de ne pas le prendre en mauvaise part" stottert hij.

„Mais non, du tout, du tout! au contraire, vos aimables petites farces me réjouissent."

„Voulez — vous que j'avertisse le valet, pour vous débarrasser de ce gravier?" vraagt Jan, die gaame wil ontsnappen. De Eus kijkt er nauwelijks naar.

„Une minute s'il vous plait" hij brengt het taschje in een binnenzak en zich dan weer beminnelijk tot Jan keerend „en doe me nu het pleizier om eens met mij te dineeren,