DE NACHTEGAAL.

droef was Filo om te persen de wondere druif en te drinken den van vreugde dolmakenden wijn.

Uit de klauwen van den satyr redde haar Jagos, de blondharige faun, die altijd haar gemind had, doch dien Filo verstootte om prachtvolleren Peremos. In donkeren, onweerzwangeren nacht, toen de bliksems de zwarte luchten scheurden en de donder de stomme bergen beukte, toen de storm voer door de wilde bosschen en de eeuwige vreugdewouden somber kreunden, vluchtten Jagos en Filo naar de rijke beemden van Nicea, die zwollen van zonneovervloed.

Daar leefden ze samen verder het wondere liefdeleven, want nu wel minde mooie Filo hem, die moedig haar redde....

Mijn verhaal was wat bont, mevrouw, maar was het vreemd? Was het niet juist een verhaal voor avonden vol spanning als dezen overzwoelen zomeravond..:. ?

Nog zingt de nachtegaal in de struiken, nog geuren bedwelmend de bloesems der linden....

Maar hoe, ge weent mevrouw, ge weent? Waarom? Zijn het de vreugden en smarten van Filo, die zoo u ontroerd hebben? Maar neen: ik raad uw smart: was mijn geschiedenis niet de uwe ?

Nog zwellen Nicea's beemden van zonneovervloed, nog is liefdes hoogtij niet voorbij

Voel mijn voorhoofd mevrouw. Filo, mag ik je Jagos zijn? Donker zal de nacht zijn, het weerlicht spotlacht aan de kimmen, wonderlijk suizelt de wind als zeeëdreunen door de geurige dennen

Snel was de donkere man opgestaan en buigend over witte, weenende liefdevrouw, nam bij zacht haar in zijn zoete armen, kuste lang haar warme, weeke, naar kussen dorstende lippen. In haar donkere oogen droomde het innige geluk, dat nu eindelijk liefde haar bracht.

„Kom, liefste, vannacht nog reizen we weg."

Als in een betoovering stond zij op en leunend op zijn arm volgde zij hem. Ze gaf zich geen rekenschap van wat ze deed, ze voelde alleen het rustig kloppen van haar hart en de bekoring van het zich geleiden laten als een hulploos kind.

Onzegbaar teeder klonk nog steeds de simpele wijze van den vogel....