DB GEZEGENDE ECHT.

bij de preek, vond hij geen goedmoedige gezegdens meer, waarmee hij zijn devote en vrome woorden steeds placht op te vroolijken. Als hij op bezoek ging, bij een of anderen zieke, dan kon hij lange stonden, zwijgend, naast het bed zitten, en waar hij steeds den lijder opmonterde met een grapje of een kwinkslag, daar zat hij nu maar stilletjes en wist geen andere woorden te vinden, dan wat goede vriendelijkheid. Als men hem vroeg wat hem toch scheelde, dan antwoordde hij niet veel en er was een gelaten weemoed in den klank zijner stem, wanneer hij over zichzelve sprak. Ziek was hij niet; tenminste riep hij de hulp van den dokter niet in en als deze de pastoor soms eens een bezoek bracht, dan vermeed hij alles wat het gesprek op ziekte of kwalen kon brengen. De dokter kende hem en liet hem begaan, 't Was zijn overtuiging dat het geen kwaad aan de gezondheid van den eerwaarde zou berokkenen als deze er wat magerder op werd. Hij beschouwde het als een keer ten goede en liet het maar betijen, zonder er veel bij te denken. Ten slotte werd hij toch ongerust, toen hij den pastoor zoo achteruit zag gaan, en toen bij 't komen van de lente de toestand niet verbeterde, eer nog te verslechteren leek besloot hij zijn vriend onderhanden te nemen, en eens ernstig met hem te praten. Hij vergat echter zijn goed voornemen telken keer. En de pastoor werd er niet beter om....

Het kon op het dorpje echter niet lang geheim blijven, wat eigenlijk de reden van zijn lijden was. En weldra wisten allen wat er feitelijk aan scheelde. Toen de dokter het van zijn vrouw vernam, schoot hij in een luiden lach, en 't speet hem niet dat hij er geen aandacht aan had geschonken. Hij begreep dat zijn pillen of zijn kruiden hier niet veel zouden kunnen helpen.

Vele dagen lang maakte het 't onderwerp van alle gesprekken uit en voor de oude vrijsters was het een welkom onderwerp, waarmede zij hun vele leege uren overvol wisten te vullen.

Dit bracht evenwel geene verbetering in den toestand van den eerwaarde. Medelijdende zielen spraken hem meewarig aan en gaven hem goeden raad; andere vonden er een reden tot spot en oneerbiedig plezier in. Het goede leven, waarvan hij steeds zooveel en met zulke gave liefde had gehouden, begon hem zwaar en zuur te worden. Het leek hem of alle ongelukken ineens over hem waren gekomen en er was meer dan een christelijke