DB GEZEGENDE ECHT.

zij met de jaloersche tyrannie van een alleenheerscher voerde, — te ontslaan.

Wat moest hij doen; wat kon hij in zijn onmacht tegen die vrouw, op wie heel zijne huishouding rustte en die hij niet eens flink terecht durfde zetten, uit angst dat zij op allerlei manieren wraak zou nemen?

Dus liet hij gelaten den gang der dingen aan zijne bestemming over. Maar zelf leed hij er danig onder en het stemde zijn vroom gemoed eenigszins sceptisch en bitter. Daarbij zag hij wel dat zijn gezondheid achteruit ging en het deerlijk met hem gesteld was.

In die dagen leerde de pastoor zuchten. En hij verloor heel zijn opgeruimde vroolijkheid.

*

* *

Ondertusschen leefde Melanie in de vreugde van haar huwelijk. De koster hield, op zijn manier, veel van zijn vrouw, in wie hij een weergalooze huishoudster had gevonden. Het spaarde hem de zorg van een meid, en gaf hem het geruste gevoel, voor de rest van zijn leven, bezorgd te zijn. Voor hem kreeg het leven een tot nog toe ongekende bekoring. Hij voelde zich volmaakt gelukkig en tevreden.

Melanie van haar kant, had eveneens geen reden tot klagen. Zij had haar eigen huisje, en vond er een pretentielooze fierheid in. Ze voelde zich beter te pas, dan zij ooit geweest was en, naar het zeggen van alle dorpelingen, zag zij er fleurig en welvarend uit, vooral 's Zondags, als ze zich in haar beste, zijë japon naar de kerk begaf. Haar dagen gingen kalm voorbij; het leven gleed langs haar heen en liet haar onberoerd in een tevreden welvoldaanheid.

Als men haar sprak over den pastoor, dan kwam soms een vaag berouw in haar op. Ze verweet zich de oorzaak van zijn misère te zijn, want een der eersten had zij de reden ervan begrepen.

Het werd echter een gewoonte den eerwaardigen man zoo veranderd en afgevallen te zien. Soms kwam hij wel eens bij Melanie; maar hij kloeg nooit. En zelf vond ze er den moed niet toe hem op te beuren; alhoewel zij bij die gelegenheden steeds voor een uitgelezen maal zorgde en hem zoo trachtte op te monte-