JAN.

Vader! zei hij bijna hardop en het geluid scheen door zijn dichtgeknepen keel te scheuren. Toen dacht hij aan Paula en aan Sidonie en hij liep naar beneden naar den straatweg, snakkend naar menschenstemmen.

Kwam Alfredo de eindelooze, zongele baan maar af om hem mee te nemen in zijn auto! hij was moe en het was nog zoo ver!

Gelijkmatig liep hij voort, afwijkend van zijn gewonen huppelenden pas; zijn hoofd gloeide zoo en klopte aan de slapen. Hij plukte een takje, sloeg er zicb lusteloos mee tegen de beenen.

Eindelijk! daar kwam meer schaduw, daar zag hij de herberg „Garibaldi" en toen den vierkanten toren van de ruïne van Grimaldi recht voor zich uit iets hooger dan de weg.

„La tour des Corses" noemden ze hem ook want vier Corsikanen hadden er lang geleden gevangen gezeten, zoo dicht bij hun eiland dat ze het als een lichtende streep meenden te zien aan den horizon en ze er iets van meenden te voelen in den wind die van daar naar hen toe streek over de blauwe zee. Op de brokkelige trappen had hij gespeeld en gedroomd dat hij de fondamenten weer liet opbouwen, tot het schilderachtige kleine slot dat het eens geweest moest zijn, toen de moderne villa zich nog niet drukte aan zijn voet en geen Fransch-Italiaansche grens liep langs de roode rots.

Hij zou daar wonen met al de lieve menschen dezer streek, met vader natuurlijk, dan Paula en Sidonie, en de kleine Yvone. Bernard zou zijn huismeester zijn, Alfredo zijn chauffeur, en Yan Tchanopulos? ja — die mocht er ook bij, in elk geval zou hij kunnen komen logeeren.

Jan van Grimaldi!

Maar — dan zou bij verwant worden aan Albert van Monaco.

O neen, dat nooit! Dan maar liever Jan van Overaert zonder toren en op de Hollandsche schoolbanken latijn en grieksch leeren.

Nu schoot hij toch op. Daar ging hij Miramar voorbij en de grens, links in de diepte de zee, rechts boven hem de hangende tuinen, zooals hij ze noemde, wier heliotropen en zonalen hem met hun lange slingers bijna het gezicht raakten.

Dan, heele boomen vol van witte marguériten. Och, al weer van die spookbloemen, reusachtig groot met gouden harten.