JAN.

zitten onderweg." De jongen keek verbaasd, toen ernstig, zei niets tot hij de auto in 't oog kreeg. Met een sprong was hij er bij, zag de in elkaar gedoken houding en vroeg met een stem als een engel „Vader scheelt er wat aan?"

Hij kreeg geen antwoord. Ik zag Paula bleeker worden en de lippen op elkaar knijpen: dat was alles. Jan ging naast zijn vader zitten en voort vlogen wij langs den beroemd mooien weg, waar we nu weinig oog voor hadden.

Af en toe maakte ik opzettelijk een opmerking om het zwijgen minder drukkend te maken. Het was een treurige tocht. De portier hielp uitstappen, begreep dadelijk, bracht van Overaert met Jan in de lift en voegde zich een oogenblik later bij ons toen ik, na den chauffeur betaald te hebben, in de hall trad.

„Zou mijnheer geen dokter willen hebben?" vroeg Paula.

Bernard schudde het hoofd, „overbodig. Het is geen zaak van het lichaam," oordeelde hij. „Ik heb het zoo vaak zoo gezien. Ik heb het ook nu zien aankomen; het is treurig voor den zoon. Mijnheer mankeert niets ernstigs" en toen een der kellners in de buurt kwam vervolgde hij tot onze groote verbazing opeens in zuiver hollandsch: „Als de dames mij toestaan mijn meening te zeggen, moet er zoo min mogelijk drukte van gemaakt worden en zoo min mogelijk menschen er in gehaald. Er zal waarschijnlijk iemand van de bank komen om de finanties in orde te maken en dan hoop ik maar, dat mijnheer het lijden kan. Een dokter is hier een duur artikel en ik heb in zoo'n geval nooit iets anders zien geven dan een slaapdrank of een zenuwmiddel — nu dat kan ik ook wel."

Onwillekeurig moest ik lachen, ik was het volkomen met hem eens. Kalmte en rust had ook de dokter van Monte-Carlo gezegd. Als Overaert in staat was de bittere feiten te verwerken en zijn toestand goed te overzien,kon er gehandeld worden en konden wij finantieel helpen als 't noodig bleek, dat nam ik mij vast voor.

Hij zou nu wel voor goed van zijn aanval van speelzucht genezen zijn, daar twijfelde ik niet aan; hij had een nuttig lesje gehad.

„TJ hadt hen moeten zien toen ze pas hier waren" vervolgde de portier „alle dagen samen uit, samen aan tafel, samen in zee. Als ze druk babbelend over den boulevard liepen, hadden de menschen schik in hen; mijnheer kan wat vroolijk zijn en dan die