JAN.

zooals die olijfboomen, maar ze zijn van zilver en in hun schaduw rusten de prachtige lakenvelders en mijn kleinen — zijn stem trilde — mijn rose biggetjes." Als het avond is ruik je de lekkere lucht van het vochtige gras en de klaver, dan is het zoo stil dat je de halmen hoort ruischen en de beesten herkauwen en dan, dan beginnen de kikkers te zingen! O als ik hier maar eens een hollandsche eend hoorde kwaken of een bonte ekster zag vliegen, maar niets, niets dan dat geknars van het kiezel dat het binnenzeetje af en aan schuift —"

Ik wist niet of ik lachen moest of meelij voelen met een zoo groot verlangen, tot hij zei:

„Elk jaar hoop ik dat ik vroeg genoeg terug kan komen om mijn boomgaard in bloei te zien...."

Daar kwam Jan naar beneden, zoo bedaard, zoo ongewoon dat het ons aandeed hem te zien.

Bernard wilde zich terug trekken maar ik zei:

„We hebben een landgenoot ontdekt Jan, dat zal je zeker pleizier doen." Hij glimlachte, maar als een afschijnsel van zijn gewonen stralenden lach, en hij begreep eerst toen Bernard zei: „dat ben ik jonge heer, dat had U niet gedacht nietwaar?"

„Neen maar, waarom heb je 't niet eerder gezegd?" vroeg hij verbaasd.

„Dat doe ik nooit, dat is niet goed, een portier moet vooral neutraal blijven — maar kan ik U met iets van dienst zijn?" Jan keek ons beurtelings hulpeloos aan. „Vader spreekt niet, hij heeft alleen gefluisterd dat hem niets scheelt.

„Hij zal niet beneden willen eten, denkt U ook niet?"

„Ik zal er voor zorgen dat er op uw kamer gedekt wordt en alles tegelijk boven zenden, dan heeft mijnheer uw vader alleen maar even over te loopen om alles klaar te vinden."

„Hè ja," zei Jan, met dankbaren blik naar zijn vriend, „en ik zou vader nu wel een kop warme thee willen brengen."

„Adolphe, één thee, snel en goed" bestelde de groote man; „hier waarschuwen voor je 't boven brengt," en toen opeens zijn vormelijken toon achterwege latend, stak hij de hand naar den jongen uit en zei: „niet ongerust zijn Jantje, het is alles goed zooals het is, geloof me, het moest komen en het kwaad is nu voorbij." Jan keek verrast op. Bernard knikte overtuigend „het kwade is