HET GEVLOEKTE LAND.

vrouwmens gezien, dan omtrent z'n twintigste jaar. En zou bij ineens —

— Lach jij maar, meende Gees. — 't Is 't beste, wat ik hem kan raden. Mannen kunnen niet alleen wezen. En als hij nooit een meisje heeft gehad, dan zoekt hij er maar een.

Gert-Jan had stugjes toegehoord. Er was wel iets in hem, dat Gees gelijk gaf. Hij voelde wel, dat hij niet iemand was, die altijd alleenkon wezen, ook al was hij geen van de spraakzaamste. En zoals Gees goed zei: in huis de boel beredderen, dat kan alleen een vrouw.

Maar trouwen — Daarvoor streefde hij terug. Dat leek hem iets wonderliks, iets ondoenliks. Hij trouwen ? Kon hij geen hulp huren, die alles verzorgde?

— Niets gaat boven eigen, bedilde Gees. — Een meid doet meidenwerk. Een meid heeft zo geen hart voor alles. Die werkt om het geld, en daarmee af. Nee Gert-Jan, een vrouw, een vrouw, en anders niet.

Dijkers vermaakte zich kostelik over z'n „huisspin", zoals hij Gees schertsend graag noemde.

— Gert-Jan — Gert-Jan Amse, wat zegje daarvan? proestte hij uit en sloeg zicb van louter jool op de dijen.

Gert-Jan antwoordde niet. Wat zou hij op alle reden zeggen. Misschien was 't goed, misschien niet. Hij had er eigenlik nooit zo over gedacht.

— Ja, ja, dreinde hij verlegen. — Ja, ja, 't is wel zo als je zegt — 't Is al zo je 't opvat.

Gelukkig kwam Hanna Stins binnen, die bij Dijkers 't zijkamertje had gehuurd en dat deed 't gesprek op andere dingen vallen.

Gees had juist de koffie bruin en Hanna schikte mee aan. De tocht van 't dorp met 't zware pak goed, dat ze te zeulen kreeg, had wel de lust naar een kopje leut gewekt.

— Je zaken gaan goed, zie ik, wees Dijkers naar 't pak, dat ze naast zich op de grond had gelegd.

— Dat gaan ze ook, betuigde Hanna. — Zelf hebben de vrouwen geen tijd om een naald aan te vatten en dan ben ik er goed voor. Zo krijgt dan elk z'n brood.

Behaaglik lurpte ze aan h'r warme drank, de rug leunend aan de stoel.