HET GEVLOEKTE LAND.

Dagen vooruit beredeneerden ze of Rensema weer zou komen met z'n draaimolen, Jansen met de luchtscbommel, Vogertij met de wafelkraam. Of Nol, de oude liereman nog zou leven, of de grote speelgoedkraam er weer zou zijn en 't koekblok van Grote Gerrit.

Piet van bakker Blommers wist te vertellen, dat er wel vier wafelkramen zouden komen en twee draaimolens. Hij had 't de veldwachter zelf aan vader horen vertellen.

Bij Hermans in „De snuffelende hond", en bij Dijkhof in „De groene linden" zou muziek wezen en Dijkhof kreeg ook een komiek.

Woensdags zou er keuring zijn van paarden en later harddraverij.

— Welsing wint vast de prijs op de keuring, meende Beinder van Jan Smit. Die bruine van hem tuigt best.

— Of de ruin van Harmsen, dacht Peet Blommers.

— Of de bles van Kobes Donk.

— Als Garmt Visser weer meedoet met de rijderij, dan wint die vast de prijs, beweerde Hendrik van Jan Lip en vuile Bertus van Hip-Harm bezwoer bij hoog en laag, dat als z'n vader wilde, die wis en zeker de prijs haalde en Garmt Visser afreed ieder keer.

— Hoor dat! riepen de jongens. — Hoor dat! Hip-Harm wint de prijs! Hip-Harm wint de prijs!

Zondags trokken ze naar de vaart, de meisjes mee om te zien of er al spullebazen waren aangekomen.

I Jawel hoor. Bensema lag er al met de molen; de mast was al aan wal gerold en alles lag klaar. Op het schip stonden de paarden onder een zeil, maar toch je zag ze duidelik.

Vogertij was er ook, en de grote speelgoedkraam en een hoofd van Jut en de luchtschommel.

De hele dag slenterden ze langs de vaart, stoeiden soms wat omme, maar kwamen staag weer kijken, als waren ze bang, dat hun ogen zich vergisten.

Stonden een paar spullebazen te praten, dan groepte aanstonds een troepje kinderen saam om op te vangen, wat die vreemde mensen wisten te vertellen, die vreemde mensen, die je maar eens in 't jaar zag, die overal waren, waar 't kermis was en weer verder trokken als de jool was gesleten.