HET GEVLOEKTE LAND.

— 't Gaat wel — 't gaat best, weerde de ander af en knuffelde aan het touw van z'n beest.

Omme klonken de driftige stemmen van koper en verkoper, en daartussen knalde handgeklap.

— Geluk d'r mee!

Eemmert Haas had een van z'n koeien verkocht.

— De handel ging vlot. Wat was er toch een vee. Alle palen waren bezet, 't Was een grote markt dit jaar, een hele grote.

In „De snuffelende hond" en in „ De groene linden" was het machtig druk. Daar werd de koop bedronken, betaald en nog es bedronken. Je kon bijna niet meer er in.

Gerbrand baande zich met moeite een doorgang. Hij had nog es naar z'n jongens omgezien, had ze nog een kleinigheidje willen toestoppen, maar had ze niet kunnen ontdekken. Die toonden natuurlik meer belangstelling voor de kramen en spullen dan voor de koebeesten. Hij kon 't zich begrijpen. Aanstonds zou hij de kramen ook es gaan opnemen, maar eerst moest bij een spatje hebben op de goeie handel.

De kraambeden hadden vooreerst meer kijkers dan kopers. Al lagen de kermiskoeken nog zo verleidelik uitgestald, al blonk het moois en lekkers nog zo verlokkelik, er ging nog maar weinig af. De grote mensen waren te zeer nog door de handel in beslaggenomen, de kinderen drentelden omme, besluiteloos wat te kiezen voor hun geld. Alleen de draaimolen maakte goede zaken.

Hip-Bertus had al z'n senten al verdraaid.

De spellen bleven nog gesloten. Die gingen eerst in de middag open, als de veemarkt was afgeloopen, en 't jonkvolk zo aanstonds kon worden verwacht.

Lang zou 't niet meer duren of vee en handel was vergeten. Al bier en daar zag men een jonkman opduiken, getooid met een hei-rode bloem van Boze-Marie, en een struise meid, die al vreemd en wat beduusd langs de kramen drentelde. Toen ineens was 't een gejoel van belang. Als door een wonder stonden eensklaps rijen meiden en knechten tussen de kramen, haakten arm in arm en trokken zingend langs de straten. Hel op klonken de knaldoppen van 't hoofd van Jut, de koekbijl rikketikte door 't stemmegeroes, en boven alles uit klonk de schorre kermisdeun van de orgelman, die het tafreel bezong van een afschuwelike moord.