VORSTEN VAN ZIJN TIJD

29

altijd; — maar ontbrak zij soms in taal en houding der prozamenschen van deze jaren? Zij lag reeds in de omstandigheden zelve. Wie kon, hoe eerlijk vaderlander ook, in de verbijsterende wisselingen van dezen tijd altijd het rechte spoor voor zich uit zien?« De jongste geschiedenis des vaderlands nu had den dichter geen stof voor die «koninklijke verbeelding« kunnen leveren; wel hoopte hij, dat er thans onder het gouvernement van den zachtaardigen Lodewijk Napoleon een nieuwe aera zou aanvangen. Ook uit dien gezichtshoek behoort de overigens platte, laffe vleierij van den dichter te worden gezien.

Laconiek antwoordde Bilderdijk op de vraag van zijn vriend De Vries, waarom hij niet met de ridderorde begiftigd was geworden en dat zoo in de onmiddellijke nabijheid des konings werkende: »Het verwondert u, dat ik geen Ridder geworden ben. Waarom dan? Er zijn er velen, waarover men zich verwondert, dat zy 't geworden zijn. Dit is een graad slimmer.« Deze geestige zet doet m.m. denken aan het snedige antwoord, hetwelk de Griek Ificrates gaf aan iemand van een oud, aanzienlijk Atheensch geslacht, die den selfmade man diens nederige afkomst verweet.' »De adel van mijn geslacht neemt met mij een aanvang, die van het uwe neemt in uw persoon een einde!« Niettemin onderhield de koning zich heel dikwijls met den dichter, die ook tal van invitaties kreeg voor soirée's en bals ten hove.

Maar van eenig duurzaam geluk ook onder deze betere omstandigheden was voor Bilderdijk geen sprake: Haagsche schuldeischers kwamen met hun oude vorderingen bij hem over den vloer, zijn woning viel slecht uit en was duur, het Haagsche klimaat werkte op hem en zijn vrouw beklemmend, hij vreesde voor geestelijke verzwakking bij zich zelf en voor lichamelijken achteruitgang bij zijn vrouw. Hij was soms zóó moedeloos, dat hij aan vrienden brieven schreef waarin passages als de volgende voorkomen: »Ik ben meer dan zinloos en schrei nacht en dag om den dood; ten minste om in een dolhuis opgesloten, van niets te hooren of te zien wat er omgaat.« En Dr. Kollewijn publiceerde uit deze levensperiode van Bilderdijk