VORSTEN VAN ZIJN TIJD

37

toe was er eenige victualie in huis. Bilderdijk deed nu weer moeite om in 't buitenland professor te worden, te Parijs aan de Université Impériale of te Kongsberg in Noorwegen. Eindelijk werd hem dan toch op aandringen van het Instituut door de praefectuur van het Departement der Zuiderzee van 1 Augustus 1812 af een jaargeld van 1500 francs toegekend, want uit Parijs kreeg hij niets. De rest deden de vrienden. Maar natuurlijk had sinds dien tijd Napoleon het bij hem verkorven, die er nu in een schimpdicht »De Dwingeland« ongenadig van langs kreeg:

»Wat voegt gy scepterstaf bij staf, En spoelt ze met die stroomen 1) af, Als konden plasch by plasschen 't Geroofde zuiver wasschen.

Of, wat uw grenzen uitgezet Ten koste van Verbond en Wet, Opdat ge zelf zoudt vragen Wie al, uw banden dragen?

Of heet het Koning zijn en Vorst, Wanneer men kroon op kronen torscht, En 't wrakke throongevaarte Doet buigen van de zwaarte?«

Grappig doet het aan, dezen hofpoëet te hooren smalen op de vleiers van den Keizer:

»De kanker die in 't binnenst knaagt, Wordt door geen hof gevlei verjaagd, Van die aan 's meesters voeten Zijn staat, zijn voorspoed groeten.«

Maar Bilderdijk ziet het rijk van dezen Wereldveroveraar reeds ineens storten:

»Zoo ligt ge, Dwingland, in uw koets, Daar 't rooken des vergoten' bloeds Vast steigert naar den hoogen, En opklimt voor Gods oogen.

Bloed.