spannend stuk, maar toch wel wat meer dan een stuk met enkel spanning. Men spreekt in een gezelschap van familieleden en vrienden, naar aanleiding van een boek, over de vraag, of het goed is de waar* heid te weten. De meesten vinden dat men geen slapende honden moet wakker maken en dat de Waarheid een van die slapende honden is. Ook vergelijkt men de weg, die een gesprek neemt, met een autotocht: er is ergens een gevaarlijke bocht en als men die omslaat, kan men op het hellend pad van de waarheid terecht komen, met al haar gevaren. En dit geschiedt hier. Een broer van den gastheer heeft, naar men aanneemt, zelfmoord gepleegd. Een jaar is dat geleden, men heeft er zoveel mogelijk over gezwegen. Door een toeval ontdekt een der dames, dat een andere hem nog later gezien moet hebben dan zij zelf. Wantrouwen komt aan alle kanten op, men stelt steeds scherper vragen, brengt elkaar in het nauw, anderen der aanwezigen blijken in de zaak gewikkeld te moeten worden, allen laten een veer. De verhou* dingen, schijnbaar zo vriendschappelijk, blijken door en door ongezond, overal wantrouwen, haat, nijd, verdorvenheid, bedrog. De ene ont* hulling leidt tot de andere. De dode zelf komt er nog het slechtst af. Men heeft de gevaarlijke bocht genomen, met welk een gevolgen! Men heeft de slapende hond der Waarheid wakker gemaakt, en hoe kwaadaardig blijkt hij! Maar de schrijver toont aan, dat de bocht vaak wordt vermeden of met succes wordt genomen, en de hond blijft door* slapen. Hij laat in een naspel het gesprek nog eens beginnen en op het critieke ogenblik een afleiding komen. De onthullingen blijven uit. Wat is beter?

Het is een stuk dat gelegenheid geeft tot sterk=dramatisch spel, en het bleef niet uit. Vera Bondam, met de haar eigen felheid in zelf* bedwang, Fie Carelsen met haar takt, Verbeek als een der meest schuldigen, sluw en schaamteloos, Paul Steenbergen, die steeds meer behoort te worden opgemerkt om zijn raak karakteriseren, Enny Meunier, hier zeer fijn van nuance, hebben getoond welke goede krachten dit gezelschap bezit.

De rol van Isidore Lechat, den gewetenlozen financier en groven parvenu in Zaken zijn Zaken van Octave Mirbeau, is vroeger door Louis Bouwmeester en ook door Hubert Laroche gespeeld. Thans, in deze wederopvoering door het Hofstad*Toneel, was het Elsensohn, die ze speelde en hij is er uitmuntend voor geschikt. Het stuk schijnt weer een soort van actualiteit te verkrijgen door de financiƫle schandalen in Frankrijk. Maar Lechat is een speculant wien de zaken gelukken. Waarin hij niet slaagt, dat is zijn gezinsleven. Zijn dochter is vol afkeer van zijn oneerlijkheid, zijn hardheid en zijn bluf, zijn zoon is totaal verwend en misbruikt de genegenheid van den vader tot het uiterste. De vrouw, burgerlijk en huiselijk, gruwt van het drukke, lege bestaan in het kasteel. De dochter loopt weg met een zijner onder* geschikten na hem te hebben getrotseerd en in zijn huwelijksplannen voor haar gedwarsboomd, de zoon komt om bij een auto*ongeluk door zijn woest rijden veroorzaakt, en de alleen gebleven man, vol wrok en verdriet, schijnt vernietigd. Maar als men hem dadelijk daarna in

419