VERGETEN MEESTERWERKEN DER KLASSIEKE ORATORIUM-LITERATUUR, DOOR DE. HERMAN EELIX WIRTH.
OARL PHILIPP EMASTTJEL BACH : „KLOPSTOCK'S MORGENGESANG AM SCHÖPFTJNGSFESTE".
Indien ooit het scheppen van een kunstenaar ten onrechte in vergetelheid geraakte, dan is dit zeer zeker het geval geweest met Bach's tweeden zoon, Cael Philipp Emanuel. En toch levert juist zijn leven en scheppen het beste bewijs, dat men ook de groote zoon van een grooten vader kan zijn. Eeeds lang heeft de muziekwetenschap den Hamburger Bach als den baanbreker der klassieke Duitsche toonkunst in eere hersteld, en kennen de meer ingewijden hem als den meester, in wien twee groote tijdperken elkander ontmoetten : de geweldige aera van zijn vader, den genius „die met God wandelde", het strenge tijdperk van den generaalbas, der zware diepzinnige polyphone harmonie, der beschouwende abstractie — en het tijdperk der volstrekte melodie, der rhythmischharmonische lijnen-schoonheid, dat ons als het beloofde land der zielsvrede en levenseenheid van verre toelacht — naar zijn grootste vertegenwoordigers, den tijd van Haydn en Mozaet genoemd. Sterk is de invloed geweest, die Cael Philipp Emanuel op onze Weener meesters heeft uitgeoefend. En toevallig weten we, dat de groote hervormer Beethoven in het bezit was van een afschrift dier geniale schepping, waaraan deze beschouwing gewijd is. Eigenhandig heeft hij met potlood er op aangeteekend : „Von meinem theuren Vater geschrieben".
Onder de werken van den in breedere kringen nog te onbekenden Hamburger meester bekleedt deze cantate, KlopstocFs Morgengesang am Schöpfungsfeste", een eerste plaats en is wel het meest geschikt den naam van zijn schepper weer te doen herleven. Een der laatste werken van Cael Philipp Emanuel — het ontstond in den jare 1783 en verscheen in 1784 „im Selbstverlag des Autors" te Leipzig — is het tevens een zijner schoonste scheppingen, waarin de baanbreker van nieuwe vormen, de padpinder der nieuwe richting het meest te voorschijn treedt. Bach gaat hier zelfs den weg der z. g. „Programmmusik", zonder echter de perken der formale schoonheid, de grenzen der uitingsmogelijkheid te buiten te gaan, zooals de vertegenwoordigers dier „toekomstmuziek" in de 19de eeuw dit gedaan hebben, die niet meer voelden, dat het hoogere wezen der muziek juist in de bevrijding van de materie besloten ligt, dat zij slechts aanduidt en laat voelen, nooit echter een stoffelijke nabootsing, een beschrijving en ontleding kan zijn.
Bekend is de vrienschappelijke betrekking tusschen Klopstock en Cael Philipp Emanuel, die tot stand kwam, toen de dichter zich in 1770 te Hamburg vestigde en in het huis van Bach gastvrij werd opgenomen. Aan dezen omgang, naast den reeds ouderen omgang met den muzikalen dichter Wilhelm von Gebstenbeeg en de briefwisseling met Gluck, heeft Klopstock zeer zeker de veredeling van zijn muzikale smaak te danken. En waar wij het verlies der composities van Gluck bij Klopstock's Oden te betreuren hebben, kunnen wij ons dubbel verheugen, dat tenminste het werk van Bach behouden is gebleven.
Hoe zelfstandig Bach bij de behandeling van zijn tekst te werk is gegaan, hoe meesterlijk hij met de daarbij gebruikte bescheiden middelen *) de diepste en hoogste uitdrukking weet tot stand te brengen, daarvan moge de volgende korte analyse 2) getuigenis afleggen.
x) De bezetting is : twee fluiten, strijkorkest, twee solo-sopranen en koor. Opmerkelijk is deze bewuste reserve, daar
Bach in andere cantaten dikwijls met een veel zwaarder orkest werkt.
Onder de partituur bevindt zich een klavieruittreksel door den componist zelve vervaardigd.
2) Ik citeer uit een afschrift der origineele partituur, dat zich in mijn bezit bevindt.
257
Caecilia; algemeen muzikaal tijdschrift van Nederland jrg 70, 1913 [volgno 12]. Geraadpleegd op Delpher op 17-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:27612:mpeg21:0001