24 APRIL 1931
DE INGENIEUR
NUMMER 17
B. BOUW- EN WATERBOUWKUNDE 9.
INHOUD: Verbinding Antwerpen-Rijn, door ir, J. 0. Ramaer. — Boekbespreking: Prof. W. G. Wattjes, Berekening van bouwconstructies, 2e deel, door E. A. van Genderen-Stort. Schultze-Sichardt, Grundwasserabdichtungen, door
ir. H. Sangster.
Verbinding Antwerpen-Rijn
door
ir. J. C. RAMAER.
De volksvertegenwoordiging heeft een post, groot ƒ700.000.—, op de Rijksbegrooting voor 1931 aangenomen tot gedeeltelijke bestrijding der kosten van aanleg van een dam door het Hellegat, beginnende aan den wal van het eiland Overflakkee bij Ooltgensplaat en eindigende waar het Hollandsche Diep zieh verdeelt in Haringvliet en Volkerak. De noordoostelijke helft van den dam zal in 1981 of in het eerste deel van 1932 aangelegd worden; groote baggerwerken moeten ter ondersteuning van de vorming van een geul zuidoostwaarts van den dam geschieden, immers thans bedraagt de diepte midden in de tot stand te brengen vaargeul slechts weinige (als minimum 2) decimeters onder gewoon laagwater.
Na de voltooiing van het deel, dat uit de begrooting van 1931 betaald wordt, blijft er eenigen tijd een open gedeelte, toegang gevende door het West-Hellegat (oudtijds Hillegat genaamd, het heeft met het groote zeegat Helium uit den Romeinschen tijd, waarvan o.a. de naam Hellevoet is afgeleid, niets te maken) en door het daaraan aansluitende Ventjagersgaatje naar het Haringvliet, alsmede door het Oost-Hellegat in een richting loodrecht op Hollandsch Diep en Haringvliet naar die beide wateren. In 1932 en 1933 zullen deze wateren volgens de plannen door het tweede deel van den dam afgesloten worden.
Het Hollandsch Diep is een vrij regelmatige rivier, met een stroomovergang dwars van de Noordschans, die overal zeer voldoende vaardiepte, ook voor de somtijds tot 4 m diep gaande Rijnaken, aanbiedt om naar en van de Dordsche Kil te komen. Bij de beide armen van het Haring■ vliet aan weerszijden van het eiland Tien Gemeten is hetzelfde het geval; beide armen zijn regelmatige, in plattegrond flauw gebogen rivieren.
Tusschen de splitsing van het Hollandsch Diep in Haringvliet en Volkerak en de Tien Gemeten ziet het er anders Uit: daar is het Haringvliet eerder een zee dan een rivier. Dit is het gevolg van de wijze, waarop zich onze benedenrivieren in den loop der tijden gevormd hebben. Bij de bepaling door de natuur van de plaatsen, waar aanzanding en aanslibbing zouden geschieden, oefenden twee elkander tegenwerkende factoren hun invloed uit:
1. De vorming in voorhistorischen tijd van zeegaten, ontstaan door doorbraken der duinrij na de doorbraak Van den uit kalkrotsen bestaan hebbenden dam Dover^alais, in verband met de neiging eener rivier om den kortsten weg naar zee te kiezen.
2. De neiging eener benedenrivier om de wateren, waar net tijverschil (verschil tusschen hoog- en laag water) het grootst is, op te zoeken. Dit verschil wordt van het zuiden naar het noorden kleiner, het is 3.50 m aan den mond der Wester-Schelde halverwege de Belgische grens en WestkaPelle en 1.55 m aan den Hoek van Holland. Bij laatstgenoemden invloed komt nog een factor, namelijk dat hoog- en laagwater in zee aan den Hoek van Holland ruim
uur later intreden dan aan den mond der Wester-Schelde. Dat de sub 2 genoemde invloed de grootste is, kan daaruit blijken, dat in een gemiddeld geval het tijverschil is: |e Willemstad (Hollandsch Diep) en met een verschil van 'oogstens enkele centimeters ook aan den nabijgelegen
driesprong 2.02 m,
te Hellevoetsluis (Haringvliet) 1.73 en
aan de Steenbergsche Vliet (Volkerak) .... 2.65 ,,
Dat dit verschil te Willemstad zooveel grooter is dan te Hellevoetsluis, is het gevolg van den grooten aanvoer van water uit de zuidelijke zeegaten, maar ook van hun grootere machtigheid nabij de zee. Er is door een en ander een stroom van het Volkerak naar het Haringvliet tijdens vloed in het Volkerak, die in het Haringvliet eb wordt, en omgekeerd tijdens vloed in het Haringvliet, die in het Volkerak eb wordt. Daardoor treedt de kentering in het Volkerak omstreeks 2 uren vroeger in dan die in het Haringvliet en in het Hollandsch Diep.
Van het hoogste belang is de oester- en mosselkweekerij in de Grevelingen. In die rivier, het westwaartsch verlengde van het Volkerak (den naam Krammer zullen wij maar uitschakelen) voorbij het Zijpe, is het water zout als in de Noordzee.
Hierbij moet bedacht worden, dat hier alleen sprake is van den gemiddelden toestand. Bij hoog opperwater komt er in de Grevelingen veel zoetwater, zoodat het zoutgehalte dan veel kleiner is.
In een gemiddeld geval wijzigt zich van het boven- tot het benedeneind van het Volkerak het zoutgehalte geheel. Aan het boveneinde is het bij sterken vloedstroom zeer groot, bij sterken ebstroom zeer gering, aan het benedeneind van het Volkerak verschillen de zoutgehalten in die beide gevallen weinig.
In het Haringvliet bij Hellevoetsluis en de Hoornsche hoofden is de menging van zee- en rivierwater reeds vrij volledig tot stand gekomen, vandaar dat er weinig verschil in zoutgehalte bij vloed- en bij ebstroom is. Meer bovenwaarts wordt tot aan het Volkerak door den invloed van dat water het verschil tusschen grootst en kleinst zoutgehalte steeds grooter. Eindelijk is er zelfs bij sterken vloedstroom in het Hollandsch Diep bijna geen zout in het water, kort bovenwaarts is het water gedurende het geheele getijde volkomen zoet. Wij herinneren hier nogmaals, dat dit geldt voor het gemiddeld geval; bij stormvloed komt het zoute water veel hooger de rivier op. Bij hoog opperwater komt er veel meer zoetwater op het Volkerak en dus op de Grevelingen. Zooals het TweedeKamerlid Krijger op 11 December 1930 zeide, wanneer een periode van zoetwater in de Grevelingen lang duurt, is dit gevaarlijk voor de oesters en de mosselen. En mocht die periode, die thans door de natuur aan een grens is gebonden, beteekenend overschreden worden, dan is een ramp door het sterven van de schaaldieren zeer mogelijk.
Om te doen zien wat er veranderd zal worden bij lu i splitsingspunt Hollandsch Diep—Haringvliet—Volkerak na volledigen aanleg van den ontworpen dam, kunnen wij de geschiedenis van een dergelijke splitsing, Rotterdamschc Nieuwe Maas—Scheur—Noordgeul, raadplegen. Er is slechts één verschil tusschen hetgeen hier gebeurd is en daar gebeuren zal. Doordat het Scheur van 1878 tot 1909 zoozeer verdiept is, is de heen- en weerstrooming daarin enorm (in reden van 6 : 11) toegenomen, en het gevolg was, dat de Noordgeul van afvoerenden arm van de Rotter-
De ingenieur; B. Bouw-en Waterbouwkunde, 1931, no 17, 24-04-1931. Geraadpleegd op Delpher op 15-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2958062:mpeg21:0001