Kliouw Keng Houw c. s., kooplieden, wonende te Batavia appellanten, comp. bij den adv. en proe.
Mr. Ch. A. Henny, contra
Het te Batavia gevestigde begrafenisfonds Tjoe Hoe Tee Beng en Lie Piau Seng qq., geintimeerden, comp, bij den adv. en proc. Mr. D. Foek.
HET HOOG-GEREOHTSHOF VAN NEDERLANDSCII-INDIE,
Gehoord partijen;
Gezien de stukken;
Ten aanzien der daadzaken :
Overnemende de uiteenzetting daarvan, vervat in het vonnis van den raad van justitie te Batavia (le kamer) op den 23sten Juni 1893 tusschen partijen gewezen, waarbij, met passeering van het door gedaagden aangeboden bewijs, ten principale de eischers met hunne vorderingen niet ontvankelijk zijn verklaard en zij in de kosten van het geding zijn veroordeeld, daaronder begrepen die gereserveerd bij 's Raads incidenteel vonnis ddo. 6 Januari 1893;
En wijders:
O. dat de eischers, met uitzondering van eenigen hunner, zich met voorschreven uitspraak bezwaard gevoelende, daarvan zijn gekomen in hooger beroep en onder aanvoering van hunne grieven hebben geconcludeerd: tot te niet doening van voormeld vonnis en toewijzing alsnog der bij introductieve dagvaarding ingestelde vordering, met veroordeeling van de geintimeerden, oorspronkelijk gedaagden, in de kosten in beide instantiën gevallen, nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet;
O. dat de geintimeerden, na breedvoerige bestrijding der conclusie van appel en verdediging van het vonnis a quo, hebben geconcludeerd: tot niet ontvankelijk verklaring der appellanten met de door hen in appel gedanen eisch en genomene conclusiën, immers hen die in elk geval te ontzeggen en het
Het regt in Nederlandsch-Indië. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBL08:002799001:00001