achting te gaan betuigen, wat Nol vreemd maar toch wel vereerend vond.
CANDIDAAT.
«Jufvrouw! daar is een brief voor u en er staat spoed op.”
Mijne tante brak haastig ’t cachet los. «Nol is candidaat!” riep ze verheugd uit, «en doet Woensdag een voorstel.”
«Ei, ei,” zei oom, «candidaat! Dat had ik zoo gaauw niet verwacht, en welke graad?”
«Dat schrijft hij niet. ’t Is alleen eene kennisgeving.”
Woensdag daarop was oom en tante met zuster Jet en nicht Koosje en de buren en de meesterknecht en de oude baker in Utrecht, en wei om twee uur in den Dom. Nol zou voorstel doen. Ik was als neef ook onder de toehoorders.
’t Was een vreesselijk lange preek die ik daar hoorde, wel I'/j uur en schrikbarend verveelend. Ik verbeeldde mij dat ik de meeste volzinnen vroeger al gehoord had, ik geloof haast uit de preken van Lodenstein, die mijn oom nog wel eens voorlas als we Zondags avonds hij hem familiedag hadden.
Utrechtsche studenten almanak voor .... Geraadpleegd op Delpher op 19-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUTRA01:001333001:00013