l)ie eenzaam wees van vroeger eeuwkring ftaat
In vréemdgeworden atmoffaer! . . .
Hei , wat ? !
Is ’t windgeblaas, wat in uw stormklok spookt,
Of droomt gij, oudvaar! in uw dut ?
Waarvan ?
Van oude, goede dagen, die , hoe lang
Ge wacht, nooit wéder fchenken rendei-vons ?
Van oude, goede dagen, toen ge jong.
Ho ! hoogverheerlijkt waart , repraezentaut
Van volk en van geloofsmacht 1 troetelkind
En trots van moeder, vader, tijdgenoot I
Van oude dagen, toen van heinde en verre
Aanzeulden logge karren , lange vlotten,
En fchepen, vreemd van maakfel, bouwhehoefte
Aanvoerend, links en rechts, zoo wijd het oog,
Maar zien kon, ’t gandfche landfchap overdekkend
En leven gevend; toen een drok gegrimmel
Van arbeidsvolk [waartusfchen, ftrak van trek.
(Een fteenheeld-zelf fchier 1) de opperhouwvoogd, in
Standbeeldsgewijs breedgedrapeerde pij
Met perkamenten rol en metend oog —,
Ook ridders met gepluimd helmet, en heugften
Met rijkgeftikt fchahrak, of, op de hakkenei,
Jonkvrouwen, aan den zaal hier edelvalk
Of aan de hand ginds hazewiuden-zeêl;
Voords ; paadjes, pokarts, nonnen, heiden, en
Lijfeigen’, nar, en bisfchop, rijke en arme,
Utrechtsche studenten almanak voor .... Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUTRA01:001340001:00013