Utrechtsche studenten almanak voor ..., 1862, 1862
Bat was te vtfell.... Ze heeft geen tranen meer, geenklagt..
Een bange zucht er aan heur boezem:
Ze had den lijdenskelk tot op den laatsten droesem
Geledigd; als in waanzin toeft ze daar dien nacht,
Dien vreeselijken nacht tot aan den nieuwen morgen*...
Toen vond men haar in ’t afgevallen groen verborgen.
Ontzetting heerschte alom en ’t vreeselijk berigt
Ging voort van dorp tot dorp, als rond gedragen
Boor d’ onheilsbode, en elk was om het zeerst verslagen
Bij ’t hooren van die maar', doch Hhelder morgenlicht
Scheen vrolijk over de aarde, als ware ’t alles logen,
Wat ver in d’oratrek aller harten had bewogen.
En oud en jong kwam naar de plaats des onheils zien:
Geroerd en diep getroffen waren allen,
En menig vrome liet een traan op de aarde vallen ,
Waarop zoo menig traan reeds viel, en waar misschien
Het zwaarste lijden van den omtrek was geleden.
En ging dan zwijgend heen met traag gerekte schreden.
Zij sloegen ’t oog omhoog en zagen op tot Hem,
Die ’t dus bestuurde, en baden kracht van boven
Om onder alles niet te wanklen in ’t gelooven
Aan ’sHoogsten liefde, en om zelfs in de ruwe stem
Des stormwinds immer het ~ in menschen welbehagen!"
Te hooren, schoon het hart een scherp „ waarom ?" wil vragen,