nemen opgevat om faute de mieux al de aardigheden, die zijn komieke vriend kwak zou uitvoereu, met eene uitgiering te vereeren: hi, hi!
Boe! Een lang gerekt Boe! Heerejé! jongen! hip! kerel! ben jij daar! ha! ho!hi! Groote sensatie in den omtrek, regts en links, van boven en van onderen, van voren en van achteren, procul et prope! Tijdens de laatste vergelijking van den komiek was er ongemerkt een heer binnengeslopen, had zich vlak bij ’t oor van sop geplaatst, en ’t gemelde melodieuse geluid voortgebragt. Die grappige hip ! De binnengekomene, uitermate geadoniseerd , gepomadeerd en geparfumeerd , was redelijk geneusd, en had een’ zwanenhals, grands yeux ouverts, bouclie béante, met dat al was hij ’t ideaal van een’ prnikemakerszoon.
Hoe kom je zoo laat, hip? vroeg peeb. Ik heb hernam hip, nou, je weet wel: dit nu was eene kolossale leugen, daar ’t veulen hier hoegenaamd niets van wist. Meneer hip ; schreeuwde pam , meneer poef ; en de heer hip stak zijne hand uit, doch ’t was poef , die op deze manoeuvre bij toeval hoegenaamd geen acht gaf. De vingers nu van HIP figureerden als jeugdige kikkertjes: jongen, knijp me toch zoo hard niet, zoo luidde de ironie van KWAK, en ’t veulen hinnekte, alsof ’t bezeten ware. En hip staakte zijne poigneés de main en een w'einig gedecontenanceerd zette hij zich neder.
Utrechtsche studenten almanak voor .... Geraadpleegd op Delpher op 19-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUTRA01:001344001:00013