lever en eindigde weer met alcohol: door de overprikkeling, zei moe , kwam er slaap. Menneeren! jhuvenes sblenditissimi! ik ke heb een alle ihögende slaab, besloot mop.
Wie is er die wat gaat insturen behalve mop? komaan jongelui biecht op! riep kip. Wat hebt gij gecomponeerd pip ? En wat ben je van plan te fabriceren ? Niets. Mop intusschen stelt voor uit ’t raam te springen en wordt daarin tegengehouden door teem. Apeamus, zei mop, en hij de kamer uit, en allen hem na.
Op straat gekomen, geeft teem zijn respect te kennen voor de bibliotheek van koek. Ja, zei SAEFEAAK , hij koopt boeken, die hij netjes laat inbinden , behalve in den groentijd, dan behoeft hij ze niet zelf open te snijden, ze staan eigentlijk te pronk, Kebruikt worden ze zelden of nooit anders een fraaije collectie. (Men kon den heer koek dan ook geen streelender compliment maken dan over zijn bibliotheek, en als men dan zei: ’t ziet er keurig netjes uit hoor! dan antwoordde koek: ja man! als je er aan doet, dan moet je ’t ook goed doen).—
Weldra sloeg kip den weg in naar zijne kamer. Als hij ’s avonds laat alleen over straat liep, had KIP de gewoonte dit door een luid gezang te doen gewaar worden. Was ’t een soort instinct, even als ons geneurie en gefluit bij een nachtelijken gang langs een eenzamen weg, ot was ’t van dien
Utrechtsche studenten almanak voor .... Geraadpleegd op Delpher op 11-04-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUTRA01:001345001:00013