402
uit de begrooting van nederlandsch-indië.
moeten worden. In elk geval twijfel ik er niet aan, dat, wanneer een groot aantal nieuwe geweren voor Nederland zijn aangemaakt en er geweren voor de Indische militaire marine terstond benoodigd mochten zijn, het Departenent van Oorlog mij zijne medewerking zal verleenen om in de dadelijke behoefte te kunnen voorzien.
En nu nog een antwoord op de vraag van den geachten afgevaardigde uit Tilburg. De heer Bahlmann heeft ons voorlezing gedaan van de noot op bladz. 68 van het jongste Koloniaal Verslag, waaruit blijkt, dat voor dokken en herstellen, voor het onder de waterlijn nazien en opschilderen enz. van de schepen die in het station Noord-Sumatra zijn — dat wil zeggen de schepen die dienst doen in de wateren van Atjeh — betaald is aan kosten te Penang en te Singapore f82,679. Dit is zeker eene groote som, maar of die som van dien aard is dat ons dientengevolge de tranen van de wangen zouden moeten rollen, is een punt waaromtrent ik bezwaarlijk uitspraak kan doen. Men moet niet vergeten dat de schepen, waarvan zulke zware diensten worden gevergd, als op de kusten van Atjeh het geval is, veel te lijden hebben, met andere woorden, dat zij, zooals de zeeofficieren zeggen, erg opvaren. Nu kan men wel meenen, dat het wellicht beter ware om die schepen naar Soerabaija te zenden, maar dan geloof ik dat wij, daargelaten het tijdverlies, dan te veel geld aan kolen zouden moeten betalen. Er blijft dus niets anders over, dan de schepen, die in de wateren van Atjeh dienst doen, zoolang wij geen nationale dokinrichting in de buurt hebben, te Penang te laten nazien en herstellen.
Op de vraag of er eene concessie-aanvrage is voor een droogdok op Poeloe-Weh, kan ik op dit oogenblik niet antwoorden. Ik weet wel dat er eene concessie is voor eene kolenstation, waarvoor de werken reeds in uitvoering zijn genomen; maar ik herinner mij niet juist of in die concessie-aanvraag ook de aanleg van een droogdok was opgenomen. Wanneer eene dergelijke aanvraag werd gedaan, dan zou het natuurlijk op den weg der Regeering liggen om haar toe te staan, en wanneer eens een droogdok daar tot stand was gekomen, zoodat de schepen daar konden nagezien en hersteld worden, dan spreekt het vanzelf, dat men niet naar den vreemde zou gaan, waar men binnen eigen grenzen en vlak bij naar eisch kan bediend worden, want Poeloe-Weh is niet ver van Olehleh, terwijl van daar naar Penang nog een vrij groot traject is.
Er is verder gevraagd, of het niet gewenscht zou zijn om van Staatswege in dat deel van den Archipel een dok aan te leggen.
Mijnheer de Voorzitter! Ik ben er geen voorstander van om van Staatswege te doen, wat beter aan de particuliere industrie kan worden overgelaten. De Staat zou mijns inziens alleen dan in de behoefte aan eene dergelijke inrichting moeten voorzien, wanneer de particuliere ondernemingsgeest in gebreke blijft daartoe zonder of met subsidie over te gaan.
Ik vlei mij hiermede de vragen van den geachten afgevaardigde uit Tilburg voldoende beantwoord te hebben.
De heer Guyot: Mijnheer de Voorzitter! Wat de aangelegen-
Marineblad jrg 10, 1895/1896 [volgno 8]. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2330008:mpeg21:0001