Gedichten.
84 HUWELIJKSZANGE N.
Laat zy u, tot uw vreugd en troost, Nu zo veel zoete kusjes geeven,
Als gy wel zuchjes hebt geloosd, Eer zy zo vry met u wou leeven.
Hoe vrolijk zultge u, hand aan hand, In Venus boomgaard dan vermaaken,
Terwijl een we-derzijdfche brand Uw harten even fel zal blaaken!
Gaa, Venus fpreidt reeds 't ledekant, Daar gy u faamen zult verwarmen,
Daar gy in 't einde uw' feilen brand Zult lesfen in haar poezele armen;
Terwijl haar zoon, verheugd en bly, De plaats beftrooit met geurge roozen,
Wier glans verdwynen zal, als zy Op uwe komst begint te bloozen:
Als zy, van fchaamte en eer genoopt, Zal wenfehen haaren lief te ontvluchten ,
En vreezen voor het geen zy hoopt, En om de aanftaande blyfchap zuchten.
Wel-