Nederlandsche letterkunde van omstreeks 1835 tot 1875 blijkt, is gering. Maar het is toch opmerkelijk, zelfs in den slappen tijd van 1870 tot 1880, een viertal reisverhalen van Nederlanders aan te treffen, die betrekking hebben op de Vereenigde Staten: Croockewit's Amerikaansche Schetsen (1870), Obreen's Amerika, Landen Volk (1872), Goudsmit's Reisaanteekeningen 1874, en Cohen Stuart's Zes maanden in Amerika (1875). Inderdaad:
Should auld acquaintance be forgot And days o'lang syne?
Is het de heugenis van „days o'lang syne", die de Nederlanders altijd weer naar de overzijde van den Oceaan drijft, waar eens Nieuw-Amsterdam lag? Die heugenis zeker niet alleen, maar ook zooveel andere dingen, die reeds Da Costa met het oog des geestes had aanschouwd, toen hij in zijn bovenvermeld gedicht schreef:
Onze eeuw, sints tachtig jaar, ziet aan die Westerstranden met heilverlangend oog, met uitgebreide handen, een andren glans van roem, een andre ster van hoop voor 't oude en afgetobde en overvolle Euroop! Des werelds loop keerde om. Dat Westen werd ons 't Oosten eens heil tijds, die onze aard van al de smart moet troosten, geleden eeuw aan eeuw van de oude Dwinglandij! Daarheen! van waar het eerst die versche klank van , Vrij" Euroop doordaverde. Daarheenl wie lucht en leven behoeft, wie boven stof en maatschappij wil zweven, op meiren oeverloos, op bergen sterrenhoog,
Kalff, Gerrit, "A new Holland-America line : the Queen Wilhelmina lectureship for Dutch literature and history in the Unites States of America : -". z.u., [1920]. Geraadpleegd op Delpher op 05-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02A:000031385:00009