De jonge priester
Her m a n.
Neen. — Allesbehalve. Keil je me dan niet lang genoeg oni te weten, dat ik het misselik vind dingen over te
brieven, te verklikken — waarvan je vooruit berekent
dat ze anderen benadelen zullen, 0111 zodoende je slag te kunnen slaan'?
G o 11 z.
Dat zijn algemeenheden — — — Als je iemand beschuldigen wil, moet je man en paard noemen.
H e r in a n.
.Te vertrouwt er weer op, dat ik geen namen noemen zal.
G o 11 z.
Kunnen is ook iets.
Herman.
Kunnen'? — - Ik zal dan eens kunnen — — — Jij hebt de verhouding van Karei en Marie overgebriefd aan pastoor Trippels te Leidrecht; jij hebt verklikt, dat ze korrespondeerden — — — je wist, dat haar oom alles zou overbrengen aan Kareis moeder hier en aan de rektor te Nijmegen; 't hele spektakel wist jij vooruit — en dat heb je zo gewild, omdat je zelf verliefd bent op Marie — die trouwens niks van je weten wil; en dat wist je ook, dus 't is eenvoudig wrok uit latte jaloersheid — — — - Zie je, zeg nu nogeens, dat ik niet kan — — — — — —
G o 11 z.
Hoe weet je dat'?
H e r m a n.
Dus je erkent'? je bekent het'?
G o 11 z.
Ik meen - — — je moet zo'n beschuldiging kunnen bewijzen — — — anders noem ik het verdachtmaking.