De jonge priester
kwaad vergelden, nee — — want daar geeft God geen zegen op — — — geen doden méér — —
(i o 11 z.
Ik eis voldoening — — — van Korevaer — — — en ook van Dommelaer de kapelaan, die schuldiger is dan hij — — — — Lang heb ik geduld, maar laat niet met me spotten — — — —
Beiregini/ onder de mensen — er komt me,et rerzet.
T r i p p e 1 s.
tot Goltz.
O, -- — — dat was beter toch verzwegen. — Dommelaer reist af — — — —
Goltz.
Recht is recht, eerwaarde — — — — Zij noemen zich immers de partij van het recht? — — -- Welnu, recht moet dan maar recht zijn — — — — De grondslag van de maatschappij moet gezond zijn, kerngezond — — — —
Mar ie van links op.
X.
De vorigen. MARIE.
Marie wordt opgemerkt — doch de pastoor haast zieli nu tot de werklui te spreken.
Trippels.
Nu, roep de man maar hier, ■— — — maar — — — geen geweld, geen geweld — — — — — Aan (Jod de straf, bedenk dat wel; geen kwaad met kwaad vergelden,
dat voegt ons mensen niet, — dat heb ik nooit gewild
en kom van middag weer — — — — en breng je kin-