De sluier
den doorgang verspert, bukt zich nu gauw om naar den kater te grijpen. En ditmaal schijnt 't opgejaagde beest niet gelukkig te zijn : ze krijgt hem te pakken.
— Ik hèb 'm! ik hèb 'm ! meneer, komt u ? ik heb 'm !" gilt ze victorieus.
Maar Piet is 'n oplichter ; hij ontneemt haar de zege terzelfdertijd, door behendig van tusschen 'r vingers weg te glippen.
— Och got, daar smeert-i 'm weer en 'k had 'm toch effetief vast," zucht Bet.
— Stommert die je ben," moppert Kee.
— Ja, jij heb goed prate, hij is zoo glad as 'n aal, zjó denk je dat je 'm heb en zóó is-i weer gevloge; och got, was bonsde z'n hart, arme dier !
— Lui nou niet van arreme dier, die beduvelde kat houdt je maar op, 't is net of 'n mensch niks anders te doen heb.
— Kan ik dat dan hellepe ?
— Je had 'm toch in je klaviere!
— Pak 'm dan zellef as jij d'r zoo'n baas in ben
meneer, ziet u 'm ?
— Nee juffrouw," antwoordt de jeugdige lubber, die nog op zolder was, doch nu naar beneden gaat.
— Past u op, want hij mot daar erreges zitte.
De waarschuwing komt te laat. Vóór hij er erg in heeft, rent de kater hem rakelings voorbij.