De sluier
— Goedemorge, meneer.
— Goedemorge, juffrouw.
Ze ziet hem, gekleed als alle dagen, aan z'n bureau zitten te schrijven. En dat wekt wel eenigermate haar verwondering ; maar ze laat 't niet dadelijk blijken, kijkt hem, tijdens haar huishoudelijke verrichtingen, slechts af en toe tersluiks aan, met iets stil-bespiegelends in haar blik van nette burgerjuffrouw.
— Bent u weer beter, meneer ?" vraagt ze dan, haar nieuwsgierigheid niet langer kunnende bedwingen.
— O, dat gaat wel weer, juffrouw," antwoordt hij stug, zonder op te kijken.
— U bent al vroeg aan de arbeid, ik dach niet anders of u lag nog rustig in bed.
— Juffrouw, zou u zoo vriendelek wille zijn, deze brief dadelek in de bus te doen ?
— Wel zeker, meneer, o, blijft u thuis ?
— Ja, ik blijf 'n paar dage thuis.
— 'k Zal 'm direk wegbrenge, meneer, geeft u de brief maar hier.
— Ik moet 't adres nog eve schrijve; koopt u dan meteen aan de kiosk 'n paar postzegels, want 'k heb 'r geeneen meer in huis.
— Goed meneer ; meneer.... heb u gezien ? 't is beneje verhuurd, 't bordje is afgenome.
— Zoo ? is 't verhuurd ?