Wijsheid en schoonheid uit Indië
tot stervens toe, dien eeuwigen gloed zonder innigheid, dat loome, lijzige leven zonder mooi...
O! het mooi, het mooi, wanneer zal het éindelijk weer eens komen? Is dit leven, zoo luierig liggen in dien langen leunstoel, starende op de krant met al die tergende verhalen van het groote Leven, vèr over de zee ?....
Buiten is doodstil de avond-nacht. Roerloos staan de boomen in het witte licht van de maan. Wat een blankheid, wat een wonder-
reine glans! Het is of alles vergeestelijkt
is tot een staat van stille verrukking, te heilig voor geluid.... Geen blad beweegt, en alleen het diepe, nachtelijke zwijgen suist, bijna onhoorbaar, vol heilig-geheim.
O ja, dit is de mane-nacht van Indië, in
zóó lang niet goed gezien Wat, domme
jongen, zoek jij 't mooie zoo ver, uit de zwarte letters van een krant, na maandenlange zeereis tot je gekomen?.... wat mopper je en mok je van het mooie, nu déze nacht je wacht en het maanlicht droomt over roerlooze boomen?....
Alles is nu voorzichtigjes uit de duffe dag-
14