Samenleving
naar de piano. Daar stond ze even besluiteloos, bladerde toen verstrooid wat in oude, uitéen-hangende muziek-boeken. Een hoog-vredige uitdrukking kwam over haar gezicht.
Zou ze wat spelen ? ... Dat kalmeerde haar
vroeger altijd zoo.
Nee, nee, niet spelen — fluisterde een stem bijna
angstig-dringend diep in haar. — Niét spelen de
kinderen sliepen
Ze was bang bang voor bitter-bijtend verdriet,
dat zeker komen zou na de hooge verboden vreugde
Maar die vreugde lokte, lokte voortdurend zacht in haar. In een plotselinge emotie doemde geheel haar verleden op het conservatorium in Brussel voor haar op met den lof der professoren, het huldebetoon, de eerbiedbijna, van vrienden en bekenden.
„Niet spelen, niet spelen" — herhaalde ze zacht smekend, als bang voor haar eigen sterke neigingen.
Een oogenblik doorstond ze de verrukkelijke wijfe-
ling; toen bezweek ze Behoedzaam, als deed ze
iets ongeoorloofds, opende ze de piano. Het slanke lichaam plooide zich snel schrijlings neer op de kruk ... Even was het daarop stil .... toen klonken eenige volle, sombere accoorden, zacht, heel zacht, en haar
geheugen zocht zocht over het donkere veld van
verhulde melodiën .... tot zij vond, en de enkele melodie zich ontwolkte ...: „Panis Angelicus" van César Franck. Zacht ontstonden de koel-heldere tonen, teer als-zonder-