Studies
man met de diepe, zwarte oogen, die haar 's avonds opwachtte aan de poort der fabriek O, wat had ze
van hem gehouden; wat had ze genoten van zijn brandenden kus op haar mond, van zijn sterken arm om haar hals
Van het oude, sinds lang doode verlangen-van-jongmeisje gloeide weer een zweem óp in de bibber-sprekende stem der afgeleefde vrouw.
Marie luisterde, — een verstolen gretigheid blinkend in haar oog, den mond, rood-vocht, half open. Nu was het de hitsende roezemoes der kermis-drukte bij avond, in 't zwierende licht van 't oranje gas: de heerlijke heimelijkheden van bonte tenten, het schetterend sleepen van luchte muziek. — En in den roes, den wilden, zwijmelenden roes van dat al, die arm in zacht-krachtigen druk zacht-krachtigen druk....
Maar nu.... de wijdheid van een blauwe lucht, de goudheid van een ondergaande zon, de stilheid van een afgelegen boschje. Het zachte, zingende plompen der stukken aarde brokkend van den wal; het glinsterend, zilverig water-gespat.
En die arm
De bevende, doffe stem, met den zweem van het oud verlangen, sprak
Het meisje, rood-vocht de lippen, luisterde
Dan stappen, zwaar-rustig in het steegje. Moeder en dochter zagen op. 't Was Gerrit, die de krant kwam voorlezen