Groote leeraren der Oudheid
met de geestelijke wereld en zijn eigen hemel heeft. De planeten duidden de verschillende trappen van ontwikkeling aan. Maar deze denkbeelden, die het volksgeloof omvergeworpen zouden hebben en die de menigte voor heiligschennis zou hebben uitgemaakt, werden nooit op schrift gesteld. Men onderwees ze slechts onder het zegel der diepste geheimhouding. (J) Het zichtbare heelal, zeide Pythagoras, de hemel met al zijn sterren is slechts een voorbijgaande vorm van de wereldziel, van de groote Maya, die de in de oneindige ruimte verspreide stof samentrekt, vervolgens ontbindt en als cosmische, onweegbare fluïde rondstrooit. Ieder wordend zonnestelsel bezit een deeltje van deze universeele ziel, dat in zijn schoot gedurende millioenen eeuwen ontwikkelt met een groote wilskracht en naar een ineigen maatstaf. Wat de krachten, rijken, soorten en levende zielen betreft, die achtereenvolgens op de planeten van dit heelal in 't klein verschijnen, zij zijn afkomstig van God, dalen neder
afkomt1leanWh£derlHk-e uitsPraken in overdrachtelijken zin, Sr&JSJS g ^fim onderricht van den Meester, die tot i ® gekomen, wijzen in haar occulte beteekenis op de d/e Pyt^goras van den Cosmos bezat! Sprekende van de sterrenbeelden, noemde hij den groot en en
Rhea-Cvbete fn^de J<Tde\Van, Rhea-Cybele. Nu beteekent Sw ri ©soterische leer het bewegende Astrale
Licht, de goddel^ke Echtgenoote van het universeele Vuur of
tentrflkt?n!f« nn^ffr-k16 door zich in de zonnestelsels samen W, rïfin ™ Jut onstoffelijke kern der wezens aantrekt, grijpt en
wrzs stóBL: a-ssaAt
berus uit de mythologie de zielen in de hel bewaakt. -