Machteloozen
tig. Met een warm, gelukkig hart, warm ook het lichaam door het zweeten, zwoegden ze over de markt, puffend onder den last, maar wat blij toen ze uit het gedrang raakten, nu op vrijer wegen kwamen.
„Wat zal vél blij weze", gierde Mies luid-uit, denkend aan al die kleur in de
kale kamer.
,,'t Is gewoon een pronkstuk stemde ze toe — en ze liepen zoo vlug het ging
maar voort.
Nu eenmaal uit het gedrang, leken de
straten zeer breed.
De venters gilden nog hun waren uit, met ruwe, brutaal-aangrijpende stemmen, wiekten lenig de armen boven hun karren zwaaiend.
Ze letten er niet op, trokken door, een weinig benepen en verlegen, maar tegelijk weer trotsch op haar schat, die ze half weg hielden en toch weer half-opzettelijk
lieten kijken.
Ze waren nu aan huis, stommelden gauw
de trappen op.
't Gaf nog een heel gesjouw voor ze alles 't boven hadden. Ze moesten wel drie keer