De gouden poort
Godfried.
Ha, prachtig!
En koor? En absys, toren?
Lucas.
Gereed, bijna. De vloer is af.
En weldra zal men 't outer kunnen plaatsen.
Godfried.
Dank, meester Lucas. En Alma, zeg-je niets?
Alma.
O, Koning wat een vreugde!
Hoe groot zal nu het volk zijn
Als 't neerknielt bij den eersten zang.
Godfried.
Hoe snel is 't werk voltooid!
Wie moet ik niet danken voor zooveel ijver.
Lucas.
Niemand, Heer.
De stad, het land, de mensch is rijp geworden
In zijnen bouw. Allen hebben saamgewerkt,
Van 't bleeken van den nacht tot den dood der zon,
Vrijwillig, allen; het land latende aan de zorg der vrouwen
Het bootsroer aan de hand des oudsten zoons.
Het volk, de poorters, de eedlen, allen hebben hulp verleend.
Grootsch werk getuigt van Uw regeering.
Godfried.
Het is mij een vreugd te weten,