De gouden poort
Radboud.
Bemint en dient in liefde mijnen broeder,
Bij God, een edel vorst; zijn volk aanbidt hem....
Heeft hij niet vrede ons gegeven, geloof en liefde; De oude sombre goden weggejaagd, de rust hersteld, De vriendschap ons gekócht der Franken
Unia.
Gekocht! Ja, inderdaad! Doch gaarne betaalt het volk
De schatting, kan 't slechts in vrede voort zich planten.
Radboud.
.... Een groote kunst geschapen en hooge Schoonheid, Tot vreugd der Friezen....
Martena.
Het volk der kerkebouwers, schilders,
Der glazenbranders, klokkengieters En andere brave liên, dat wordt nu rijk.
Elfdal.
En ook wij, zijn adel, fundament
En bolwerk van zijn troon,
Zijn gelukkig en tevreden
Rufus.
En gaarne zullen we nederknielen en bidden
In donkere kapel, voor 't beeldeken van onze lieve Vrouwe ..
Elfdal.
.... Die wij allen zeer aanbidden.
Unia en Martena
grinniken zacht.