Bekommer-je toch niet alléén om kunst en kerk en mooie
spelen;
Vergeet niet dat het volk zeer lijdt en menig moedig man
Weent om de laffe slavernij waaronder zijn fier hoofd
Gebukt gaat. Godfried, hoor de stem van adel en van volk
En van Uw broer vooral, die menigmaal
Ten strijd getrokken is voor U en voor den Vader,
Toen de oorlog U nog wenschelijk was
Om Uw werk te voltooien!
En nu wilt gij ons wegkwijnen laten in doffe rust,
Het hoofd gebogen onder 't zwaard der Franken?
Is 't zóó dat gij het welzijn van uw volk bevordert?
Op, Koning, op! Ten strijde, oorlog, oorlog!
De Edelen, het Volk.
Oorlog, oorlog.
Radboud.
Toon, Koning, ons Uw vorstelijke wijsheid.
Mara
staat op.
Oorlog, oorlog, Godfried; overwinning Uw volk En eeuwige kracht.
Godfried
staat op.
Genoeg. Ik ben voldaan. De Kerk is gebouwd
Een eeuwig getuigenis, rijzen de lijnen in alomvattende pracht.
Groot is wat gebeurde.
De Boom heeft zijne Vrucht gegeven.
Het fonkelend ooft puilt over de boorden der breede schalen,
Gij allen eet er van en 't is uw eenig ware voedsel.
Verzadigd zijt gij; er is méér, oneindig méér