De gouden poort
Mara.
Anders sprak ik, toen ik anders voelde;
Ook 't gevoel leidt het verstand der menschen.
Hobbe.
En je bekent dus; je hebt bekend dat jij Of Radboud of beiden gedood hebt onzen Koning... Nu volk, je hoorde het, ze sprak niet tegen.
Het Volk.
Dood aan de moordenaars!
Radboud,
dreigt met zijn zwaard.
Zwijg, tuig, of ik zal je leeren wie en wat een Koning is!
Begrijp-je beesten, dat ik Koning ben
Met recht gelijk aan mijnen Broeder en zoons van eenen
Van één gelijken goddelijken oorsprong; [vader?
Dat Godfried, die zijn oogen wendde af
Van de werkelijkheid van deze aarde,
Geen recht had tot regeeren!
Hobbe
en het Volk.
Ter dood met hem!
Radboud.
En dat mij, — die niets anders wenschte Dan de stoffelijke welvaart van mijn Friezen, Hen machtig te zien in al de Nederlanden, —
Dat mij het recht toekwam in werkelijkheid Vorst te zijn van werkelijke menschen;
Een werkelijk recht?