De bronnen van Carel van Mander voor "Het leven der doorluchtighe Nederlandtsche en Hoogduytsche schilders"
In 1890 in een kunsthandel te Dresden gezien, 20 X 3°- ')
* „Slapende, naeckte Danaë." (1603). Bij Bartholomeus Ferreris te Leiden.
Groot doek; „hierbij comt een aerdigh oudt Wijf.... met oock eenen doortrapten Mercurius en .... kinderkens comende met Stock-beurs en anders aen ghevloghen."
Veiling Jer. Toorneman, 21 Oct. 1754, Amsterdam, n°. 6 heeft er iets van. — Waarschijnlijk het stuk beschreven in den veilingscat. Braancamp, 31 Juli 1771, Amsterdam, n°. 66
(66 X 78).
* „Een Noordtsche Boer in ne."
* Portret van Jan Govertsen te Haarlem. 2)
„Hebbende in de handt een Peerlmoeder / en ander hoornkens by hem."
Van zijn houtskool- en penteekeningen noemt van Mander:
* „Eenighe Teyckeninghen van zijn eerste oft kindtsche dinghen," die hij zich herinnert gezien te hebben.
Portretten van kunstenaars van naam. Te Rome, Florence, Venetië en in Duitschland.
* „Seven Planeten," in houtskool en krijt, in 1583 te Haarlem gezien „in de hooghte in zijn voorhuys."
Groote doeken. „Met gheolyde kool oft swart crijt en gheleken glie-
schildert van wit en swart."
(Saenredam B. 73—79 of Goltzius B. 232—237). Op perkament geteekend:
„Bachus, Ceres en Venus,"
„Waer eenen Cupido t' vyer stokende / een reflectie comt gheven op den beelden."
Van Mander meent dat deze penteekening te Rome zou zijn. Men vergelijke fol. 33# „Grondt etc." in een kantteekening: „....een groot stuck op pergament metten Pen, een Venus,
Bachus en Ceres, daer Cupido t' vyer blaest Dit van
Goltzius ghedaen te Rome." [Cf. B. 15 5l*
') Mededeeling van Dr. C. Hofstede de Groot. 2) Moes. Ic. Bat. 2845.