Aan het einde van dezen mijnen arbeid gekomen, is het mij eene behoefte een woord van dank te brengen aan onderscheidene betrekkingen en personen.
In de eerste plaats dan een woord van kinderlijke dankbaarheid aan U, geliefde Ouders, die zooveel voor mij geweest zijt en nog zijt in ieder opzicht. Volgdet gij beiden altijd met veel belangstelling den gang mijner studie, voor IT, geliefde Vader, zal het een uur van bijzondere blijdschap zijn, waarin gij dezen eersteling van uwen zoon ter hand neemt. Hebt gij bij zoovele jonge predikanten lust en liefde voor de studie trachten te wekken, ik weet, dat het U eene oorzaak van vreugde is, dat uw zoon de studie niet geheel vaarwel heeft gezegd.
Wordt een werk als dit gewoonlijk aan de Ouders alleen opgedragen, hoe zou het anders kunnen, hartelijk geliefde Yrouw, of ik moest ook uwen naain aan de keerzijde van dit blad vermelden. Zoo iemand, dan verdient gij een woord van hartelijken dank bij deze gelegenheid. Hoeveel uren en vacantie-dagen, waarop gij rechtmatig beslag hadt kunnen leggen, hebt ge bljjmoedigen vriendelijk aan de studie van uwen man afgestaan. Dat deze arbeid nu voltooid is, zal U oin meer dan ééne reden welkom zijn.
Heeft de God mijns levens, hooggeachte Leermeesters, mij veel gegeven in hen. aan wie ik dit geschrift opdraag, gaarne spreek ik het in deze bladzijden uit, dat ik Hem altijd dankbaar zal blijven U tot leermeesters te hebben gehad. Beter dan menig
Krull, Aijelt Folkert, "Jacobus Koelman : eene kerkhistorische studie : -". Campen, 1901. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000011528:00010