Nouveau dictionnaire
tiariüno, f. schelletje' aan den hals eener koe; -nette, f. klarinet (blaasinstrument), v.; -nette, f. et f-nettiste, m. klarinetblazer.
Ciartê, f. (lat. claritas; declarus, clair) licht, schijnsel; glans, m.; doorschijnendheid, v.; lig. duidelijkheid, v.
Ohm1,!se, f. (lat. classis) orde, verdeeling van personen of zaken, stand: la — de IH7H, de lichting van 1878; school, klasse, v.; ouvrir iiik* —, eene school openen; la rentree de» —», het hervatten der lessen (na de vacantie); faire la —, onderwijs geven; «uivre la —, fit i re Hen —», schoolgaan; il a fait se» —s. hij heeft de school afgeloopen: — seinent, m.
rangscniKKing, v.; —ser, v. a. ui vc-
deelen, rangschikken,afdeelen,regelen; —seur, m. groote brieventasch, v. met vakken; -ni» liration. f. verdeeling in klassen, v.; —silter, v. a. in klassen verdeelen, rangschikken; —*'• «nie, a. (rad. cl as se) classiek, algemeen goedgekeurd, voor de school geschikt; les auteurs —s ou les —s, de Grieksche en Rom. schrijvers; de uitstekende schrijvers (van alle volken), de elassieken; —, classiek (in tegenstelling van romantisch); ces ouvrages sont deveinis
—s, deze werken hebben gezag gekregen, leur,
sche sleutel, m.; — fausse, verdraaide sleutel, m.; a -, adv. met den sleutel; renner une porto a —, een deur op slot doen; sous —, adv. achter slot; tausser. forcer une -, een sleutel omdraaien; trousseau do —s, bos sleutels; — do montro, horlogesleutel; la — d un pocle, de klep van een kachelpijp; — do voute, sluitsteen, grondsteen.
Clématite, f. (gr. klèmatitis) meelkruid; , meelbloem, v.
Clómence, f. (lat. dementia) zachtmoedigheid. goedertierenheid, v.
Clement, ente, a. zachtmoedig, goedertieren.
Cleiiclie (pr. clan), ou Clinche, f. klink, v.; klinklichter (knipje aan de klink van eene deur).
iiepsvdre, f. (gr. k 1 e p s u d ra) wateruurwerk.
Clerc,* m. geestelijke; (oudtijds) geleerde; klerk (van advocaat, notaris, deurwaarder); lo inaitro —, de eerste klerk; lo potit ket i jongste klerkje; pa» de —, misslag, m.; ^feil, onhandigheid, v.; comptor de — a inaitro, ; met zijne meerderen afrekenen; voor niets dan voor ontvangst en uitgaaf instaan.
liergé, m. geestelijkheid, v.
Clergie, f. kunde, geleerdheid, v.
1 Clerlca li I. ale, a. geestelijk; clericaal; s. m. | los clóricaiix, de clericalen; — leineiit, adv. i geestelijk; —turo, f. stand, m.; waardigheid, v. van geestelijke.
(iicliage, m. het maken van gietafdrukken;
—ehé, m. gietafdruk, m.; verkregen plaat, v. bij photographen; lig. afgezaagde uitdrukking, v.; —elier, v. a. gietafdruKken maken; —eliorlo, I f. fabriek van gietafdrukken, v.; —eliour, m. vervaardiger van gipsafdrukken.
Cl ion ü t, m. ente, f. cliënt (plebejer, onder bescherming van een patroon, bij de oude Rom.); cliënt, klant, patiënt; -tèle, f. de gezamenlijke cliënten van een patroon; (fig. bij de oude , Rom.); al de cliënten van een advocaat, notaris i enz.; al de klanten van een koopman; fig. be; scherming, v.
(iifoire, f. spuitje van vlierhout.
C lignoinoiit, m. het pinkoogen, knipoogen
—», deze werken hebben gezag gekregen; lorre, v^t-»ic«,i«. o.c-, «. j • , t lv
hoI —. grond, vroeger bewoond door een kunst- : los cloricaux, de cleiicalen, '
vnib r.riBk«nland. Italië). geestelijk; -tnre. f. stand, m.; waardigheid,
iinvonrl vnlk (flrif»Wp.nliïnd. Italië).
('laude, (1'empereur romain Claude, faible d'esprit) m. lig. gek, zotskap. #
(iaudication, f. (lat. claudicare, boiter)
hinking, v.
('lauwe, f. beding; bijzondere bepaling, be¬
paalde voorwaarde, clausule, v.
(iausoir, m. sluitsteen van een' muur, m. Claus tral. ale,a.(lat. claustrum, verrou) kloosterlijk; — tration, f. opsluiting in een klooster, eene enge, besloten plaats, v. Clavaire, f. soort van paddenstoel, m. Claveau, m. schapenpokken, v. (clavolee); wigvormige sluitsteen, m.
( lave cm, m. (lat. ciavis, ciei; kiuvc^iiibaal, v.; nu; piano: —einlste, m. die op de klavecimbaal speelt of anderen leert spelen; nu: pianiste.
tiave||lo, óe, a. pokkig(van schapen); —leo, f., zie tiaveau, m.
Clavollsation, f. inenting der schapenpokken, v.
('lavet, m. soort van breeuw- of kalfaatijzer. | (invette, f. wig, v.; pinnetje.
(iaviüeorde, m. clavicordium; soort van klavier met zeer zachten toon; — oule, f. (lat. clavicula; dim. d*5 clavis, clef) sleutelbeen; —ruló, óe, van een sleutelbeen voorzien. | ('lavier, m. (lat. clavis, clef) sleutelring,
m.; klavier aan een orgel; klavecimbaal enz. v.; vingerzetting, v. (in de muziek).
(iavi-harpo, m. harp-klavier.
(iayère, (pr. kle-ière), f. oestervijver, m. CÏaymore, (pr. klê), f. groot tweehandig zwaard der Schotten.
(iayolln (pr. klé-ion), m. gevlochten korf. waarop men iets draagt; kaaskorf, m.; — image,
m tppn wprL'
Clef (nr. cle). f. (lat. clavis) sleutel, m.;
lig. grondvesting, v.; pin, spil, v.; sleutel van een roer; sluitsteen, m., slothout; olef loree,
bij photographen; lig. afgezaagde uitdrukking, ! Vl; —elier, v. a. gietafdruKken maken: —eliorie.
ciigiie-inu»otte, f. blindemsinnetje; jouer a la —, blindemannetje spelen, beter schuilevinkje of schuilertje, ook oaclte-caehe. Cligner. v. n. — de l'ceil, knipoogen. Cl ignorant, o, a. knipoogend; — toinont.m. m. het bestendig knippen met de oogen; —tor, v. n. dikwijls knipoogen.
(üma 1|t, m. (gr. klima) luchtstreek, v.; landschap, gewest, klimaat; —tóriquo, a. wat het klimaat betreft; aiuióe —. trapjaar (elk zevende of negende jaar); la grande aiinoo —, -, het 03ste jaar: -tologio, f. leer der luchtstreken, v.; —tologiquo, a. wat de leer der luchtstreken betreft.
Ciin, m. en on — d'eell, in een oogwenk, oogenblik.
Clinche. f. zie elenrlio. , .
Cliiifor, m. buitenschuiver, vliegende kluiver, m. (soort zeil).
(iinicion, m. een clinisch genesheer, prac! tisch, aan 't ziekbed gevormd.
('liiiimio. a. (irr. klinè, lit) bii het ziekbed;
incdociiio —, geneeskundige behandeling aan
pypsleutèl; la — de» rjhamp», de vrijheid, het 't ziekbed, v.; la het geneesk. onderricht
(iinuuaiillt. m. klatergoud; fig. valsche
• j i
verlof om uit. t.p. traan: orondro la — nes
ciimiip*, viucnien, net imicu^.iu ' _ ~ot u-tp.
trp I» - ...■■« I» mirte, met de noorderzon glans; ïjdele pronk, m., —ter, v. a. met klater
_ ■ ' ï . _1 1 , ImiaHan i-vt holuiriTI
vertrekken; fau»»e —, dievensleutel,
m. klatergoud; fig. ink. m.: —tor. v. a. nu
val-1 goud bezetten ot' beleggen; fig. opsmukken.