overwinning geschonken, gansch Praag was een slagveld en de grond waarop ik hier lig is Praag. Bij de wetten der ridderschap kan een veroveraar op het slagveld den ridderslag geven."
Misschien was Ziska niet ongezind door zulk een daad zijn gezag tegenover zijn volgelingen te bevestigen, hij zeide dus: „ik herinner mij dat gij begeerdet te worden geslagen tot ridder, en gij zult uw wensch verkrijgen, want gij hebt het verdiend, dappere Ostrodek. Gave God, dat het niet te laat geweest ware. Heeft iemand een zwaard voor mij?" want Ziska was onge wapend toegesneld toen hij geroepen werd.
Hubert stond van zijn knieën op en bood zijn eigen zwaard aan, maar zag intusschen droevig naar Ostrodek. „Lieve broeder," zeide hij, „denk liever aan de eeuwigheid die gij tegemoet gaat."
Ostrodek zag hem geruststellend aan. „Gij zult spoedig hooren wat ik bedoel," fluisterde hij. Toen hief hij de hand op en sprak tot Ziska: „Wacht even, mijn heer. Het is inderdaad mijn begeerte geweest om mijn bezoedelden naam met de eer van den ridderslag op te heffen, opdat die wederom in eere zou komen onder de menschen, en Zul van Ostrodek het hoofd weer onbevreesd zou kunnen opheffen onder zijns gelijken. Dat is alles nu echter voorbij. Zul van Ostrodek wordt opgeroepen daarheen, waar zijn naam niet meer gehoord wordt, omdat als hij genoemd wordt, Christus voor hem intreedt. Indien gij mij nog een laatste gunst wilt bewijzen, geef dan den ridderslag aan Jonker Hubert Bohun, den schildknaap van Kepka, die voor en na
Alcock, Deborah, "Verbrijzeld en toch overwinnaar : -". Vincent Loosjes, 1904. Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMSFUBA02:000012702:00005