Over de toepassing van het theorema van Fourier in de theorie der buigingsverschijnselen
die in de punten:
• • • • 6. 2,0, 6 1,0, 6U, 0, ft+l.Oj fr + 2,0 • • • ■
zouden vereenigd worden.
. . . . b _ 2 , 4. 2, 6 _ 1,+J, 6o, 4- 2 , ^ + l,+2. 6 4. 2, 4- 2 , • • • • .... 6-2,4-1} 6-1,4-1) 6o, 4_ i , 64-14-1. 643,41, ....
. ... 6 — 2,0 , 6 — 1 _ 0 , 6,i, 0 ,64-1,0 ,64.2,0 , • ■ • • .... 6 — 2, — 1, 6 — 1, — 1, 60,-i, 64-1, _i, 64.2,-1, ....
. . . . 6 _2,._2, 6 i _2, 6o,_2, 6 4. i _2, 6 4.2, _», • ■ • •
Thans vallen al deze golfstelsels op den tweeden rooster, en worden daardoor elk op zich zelf gediffracteerd. Uit de loodrecht invallende u0 ontstaan nu golfstelsels:
?'o, + 2 , uü. + 1 :
Mo, 0 ,
«0,-1,
«0, - 2,
die in de in verticale rij gelegen punten:
60, 4- 2,
60,4-1,
60,0 ,
60, - 1,
60, — 2,
vereenigd worden. De andere w's worden eveneens ontbonden;
en het is gemakkelijk, de uitwerking van den tweeden rooster
op die golfstelsels na te gaan, althans wanneer wij steeds
*
onderstellen, dat de difFractiehoeken (voor zooverre er van merkbare intensiteit sprake is) zeer klein zijn. Zoo geeft