Adele en Theodoor, of Brieven over de opvoeding.
9^ BRIEVEN OVER
feigneur, wat kan ik zeggen, na ik dien brief gelezen heb, dan dat Stoline zeer ongeftadig is ; zy heeft, voor eenige maanden, met genoegen
hare toefiemming tot dit Huwlyk gegeven. - ,
Hoe dit zy, ik zal niet dulden, dat zy gedwongen zal worden. — En wie acht gy hier in
ftaat toe? Wel!... hare Ouders! .
Ja , dit wilde Stoline u gaarn doen geloven,
maar zy bedriegt u.. Zy!... Bedriegen t
i Gelooft gy haar meer dan my? -
Maar welk belang kan zy hebben in my te bedriegen? Zy heeft gezien, hoe veel indruk zy op u gemaakt heeft; dit heeft haar ver* bystert, en den minnaar doen verwerpen, dies
zy bemint heeft. Welke dwaasheid!....
■Gy gelooft. Ik zeg u niets nieuws. Haar
Brief/preekt duidelyk genoeg. Zy zegt immers , dat zy niemand kan beminnen, dan haren Redder , haar eenigen Toevlugt op deeze wae-
reld Ach, Monfeigneur, gy hebt den Graaf
de Stralzi in ballingfchap gezonden, om dat die de onnozelheid wilde bederven! maar welke ftraf
zult gy nu u zelf opleggen? Hoe? ——
Dit jong meisje hebt gy verhit; gy hebt haar die gevoelens getoont, die haar doen dolen. Gy ontneemt haar hare deugd , haar verftand; zy durft u, huiten kennis harer Ouders, fchryven* .... Wat zeg ik! om een voorwendzel te hebben om aan u te fchryven, en uwen byftand te
fme-