e t n n :n e:nsinn. ei-
'ijl lete
op
Ü» ■an >or ote ne-
IV
boex i
Afdeel. VI Hoofdit. na C. G Jaar 622, tot 814,
1 I 1
/
32S KERKELIJKE
menigte andere Monniken leed om gelijke redenen de uiterde rampen. Aan fommigen werd de baard uitgetrokken, of afgebrand; aan anderen de oogen uitgedoken, en andere leden afgefneden; aan velen werden de herfenen, met de fchilderijen, ingeflagen , op welke die Heiligen gefchilderd waren. Hunne Kloosters liet de Keizer verbranden, of omverhalen; of in foldatenwoningen veranderen. Een heilige Pilaarbewoner, petrus, werd wegens zijnen ijver voor de Beelden ter dood gebragt. Lieden van allerhanden ftand vonden hetzelfde einde, als zij maar enkel in den Monnikenftaat overgingen, zonaras rekent het getal der omgekomenen in deze vervolging op vele duizenden ; eene opgave, welke men thans niet verder onderzoeken kan. Veel van deze natuur is zeker niet op uitdrukkelijk bevel des Keizers, maar door zijne Stadhouders en Krijgsbedienden willekeurig uitgevoerd. Zoo verkocht de Veldheer in Thracië alle Monniken- en Nonnenkloosters met alles, wat hun toebehoorde, en zond het daar van gekomene geld aan den Keizer. Vele Monniken liet hij dood geefelen, anderen met het zwaard ombrengen; ontallijken liet hij pijnigen, en bande hen uit zijne landvoogdij; zoodat deze levenswijze daar geheel ophield. Maar de Keizer, voegt theofanes 'er bij, bedankte hem daar voor, en prees ïem. Met deze ftraffen paarde hij nog befpotting. ïens moest een hoop Monniken , elk met een Touwsperfoon aan de hand, (en zonaras geeft c verftaan, dat het ontuchtige vrouwsperfonen waen,) in de renbaan te Konftantinopolen rondgaan;
het
GESCHIEDENIS. 329
het volk fpoog hen na, en belachte hen. Ondertusfchen brengen de Schrijvers, uit welken dit alles ontleend is, fomtijds ook omdandigheden bij, welken men kwalijk gelooven kan. De Keizer zal, bij voorbeeld, het gebed aan de Heiligen verboden hebben; hetwelk hij evenwel op de Kerkvergadering te Konftantinopolen uitdrukkelijk had laten bevestigen. De overblijffelen der Heiligen zullen ook ten dezen tijde gedeeltelijk vernietigd zijn; evenwel heeft zich de Kerkvergadering voldrekt niet tegen dezelven verklaard: ook konden zelfs de hevigde vijanden der Beelden die niet in eene klasfe met de Reliquiën dellen (*).
Terwijl konstantyn de vrienden der Beelden in het Oosten met eene onbedachtzame drengheid behandelde, welke zijn hoofdoogmerk bijkans meet belemmeren dan bevorderen moest; en dezen in zijn Westersch gebied, zonder zich om zijne bedreigingen te bekommeren, hunne geneigdheden volgden: maakten zijne Gezanten, aan den Franldfchen Ko ning pipyn, waarfchijnlijk wegens gewigtige daats belangen, afgezonden, ook den twist over de Beel den in deszelfs Rijk gaande, even gelijk zij, zot als wij gezien hebben, daar aanleiding gaven tot d betwiste leere over den uitgang van den H. Geest
D
- (*) theofan. /. C p. 36~3, 367, 370-378. nicefoh
Brcv. Hist. p. 45. Ejutdi Fragm. ex Tkeof. Chron. pag 87. zonar. Annal. Li XV. C. 6. cedreni Hist. Co;ip P. II. pag. 459. Vita S. Stephani ^unioris in Anall Grac. pag. 441.
X 5
IV
boek
I
Afdeel.
VI Hoofdft. naC. G. Jaar 622. tot 814.
Kerkvergaderingte GentÜly.
IV
boek I
Afdeel VI Hoofdft, na C. G Jaar 622 tot 814
330 KERKELIJKE
De eerstgemelde vraag kwam op de Kerkvergadering te Gentilly, welke pipyn in het jaar 767 liet hou. den, insgelijks voor (*). Doch de Chroniekfchrij. vers geven van deze Kerkvergadering enkel een kort ; berigt, met weinige woorden. Ook verfpreiden de . Brieven van den Roomfchen Bisfchop, paulus den • eerfien , aan dezen Koning , welke op dit onderwerp en op de Keizerlijke Gezanten betrekking hebben , hier naauwelijks eenige fchemering van licht (f). Welk beduit dus de gemelde vergadering omtrent de verëering der Beelden genomen heeft? rust op bloote gisfmgen. Uit gemelde Brieven, die zoo vele tevredenheid over het bewaren der Regtzinnigheid in het Frankifche Rijk bevatten, en uit de zeer goede verftandhouding tusfchen den Roomfchen Bisfchop en pipyn , zou men wel kunnen afleiden, dat het befluit voor het gevoelen, hetwelk te Rome heerschte, en dus gunftig voor de Beelden, zij uitgevallen. Hier bij komt, dat paulus opvolger, steven IV, of volgens anderen III, in het jaar 769, op eene Synode in het Lateraan gehouden, welke ook door eenige Frankifche Bisfchoppen werd bijgewoond, de verëering der Beelden, op nieuw bevestigd heeft (§). Maar aan den
(*) Ann. Franc. Tiliani ad a 767. T. III. SS. Hist. Franc. Duclicsn. p. 13. eginii. Anuales l. c. p. 237.
(f) In cennii Monum. Domin. Ponlif. Cod. Carol. Ep. XX. p. 213. et Ep. XXVI. p. 229.
($) Decrettim Synodale Stephani Papa IV. ex Concil. Lateran. Act. IV. in hard. Concil. T. III. p. 2014.
GESCHIEDENIS. 33*
anderen kant maakt het vermaard befluit, hetwelk alle de Frankifche Bisfchoppen XXV jaren later te Frankfort tegen den Beeldendienst genomen hebben, het heel waarfchijnlijk, dat ook hunne Voorvaders te Gentilly dergelijke beginfelen gehad zullen hebben; om van geene andere gronden voor deze meening' bij te brengen, voor welke de Jezuit smmond zelf zich verklaard heeft.
Met de Kerkvergadering van Konftantinopolen va het jaar 754, had de Beeldentwist in het Griekfche Rijk eene bedisfende wending genomen; en konstantyn leefde na deze vergadering nog XXI jaren. Waarfchijnlijk zou hij voor de duurzaamheid van hare beduiten beter gezorgd hebben, indien hij, w plaats van die door draden en doodvonnisfen t< handhaven, ze door het onderwijs en de fchnftei van kundige en deftige mannen aangenaam had ge maakt, en de Monniken, die allerminst onderwij aannamen, enkel in hunne eenzame verblijven ha. opgefloten. Ondertusfchen bleven toch deze bedui ten, ten tijde van zijnen Zoon leo IV, die in he iaa/776 de regering aanvaarde, in kracht. Deze ten aanzien der Beelden volkomen als zijn Vad< gezind , gedroeg zich evenwel zoo gematigd J. gens derzelver vereerders, dat hij zelfs aan Monn 'ken de^ aanzienelijkde Bisfchopsplaatfen fchonl Maar toen hij in het jaar 779 ontdekte, dat de aa: bidding der Beelden, drijdig met de wetten, n< heimelijk voortgang had, liet hij zes van zijne voc naamde Hovelingen, met eenige anderen, welke m. hier van befchuldigd had, openlijk dokdagen gevei ' hi
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdft. ia C. G. jaar 622. tot 814.
De Beelden blijven afgefchafc onder de Keizers
KONSTANTYN en LEO.
1
3 1
t
r
p-
1-
ig r-
:n
>> ia
IV
boek I
Afdeel VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
De Keize rin ireni een voor ftandfter der Beelden.
33a KERKELIJKE
hun het haar affcheeren, hen in de ftad fchandelijk rondleiden, en eindelijk ja de gevangenis werpen. Hij vond zelfs onder het hoofdkusfen van zijne Gemalin irene twee Beelden. Na onderzoek bleek _ het, dat eenige Hofbedienden ze daar gebragt had. den. Doch leo fchijnt niet geloofd te hebben, ■ dat dit zonder haar voorweten gefchied was; hij verweet haar heel toornig, dat zij aan zijnen Vader onder eede beloofd had , dat zij geene Beeldveiëerfter zou zijn, en hoewel zij ontkende, dezelven gezien te hebben, fcheidde hij evenwel zijn huwelijk met haar. Kort daar na ftierf hij, in het jaar 779 (*)•
Zijn Zoon konstantyn was toen eerst zeven jaren oud, waarom zijne Moeder irene regeerde, en wel niet alleen gedurende zijne minderjarigheid, maar zij drong zich zelve op den troon, veroorzaakte in het jaar 797 zijne dood, en bleef Alleenheerfcheresfe, tot zij in het jaar 802 werd afgezet. Deze met zoo veel regt ten kwade beruchte Vorstin liet thans aan hare oude genegenheid voor den Beeldendienst den vrijen loop. Men kent wel de grootte en fterkte der beide partijen, die tot hier toe daar over met malkanderen getwist hadden, bij den aanvang van hare regering, niet naauwkeurig. Doch het is geloofelijk, dat de meeste Bisfchoppen, ten minden uit infchikkelijkheid jegens het Hof, met derzelver Geestelijkheid; het krijgsheer,
het-
(♦) tiieofan. Chron.p. 378, 382. zonar. Ann. L. XV. C. 9. cedren. Comp. Hist. p. 468.
GESCHIEDENIS. 333
hetwelk de gedachtenis van den overledenen Keizer vereerde; vele Grooten, en bijzonder ook de inwoners van Konftantinopolen, het meest gezind waren, om de Beelden te verwerpen, irene kon dus, door haar voorbeeld alleen, aan de Beelden derzelver plaats en vetëering niet wedergeven; zonder de gezamenlijke Geestelijkheid en derzelver ontallijke aanhangers te verbitteren. Maar de Monniken, wier partij niet geringer was dan hun invloed; en zeer vele Christenen uit allerleië danden, bijzonder van het gemeene volkje, wier neiging tot hier toe voor den dwang had moeten wijken, kregen thans terftond de vrijheid, om dezelven ten minden in hunne Kloosters en huizen op te volgen. Het is ook geheel niet onwaarfchijnlijk, dat de Keizerin haar gezag daar door verderkte, en zich op den troon bevestigde, als zij de Beelden der Heiligen, die van duizenden geliefd werden, weder herdelde. De heerfchappij der Griekfche Keizers over Rome en Midden-Italië naderde wel toen reeds naar het einde; maar alle hoop was toch nog niet verloren, om door het veranderen van maatregelen in het Kerkelijke de genegenheid der Romeinen weder te winnen: ook weet men, welk een ontwerp irene gemaaki had, om door een huwelijk met karel den Grooten haar Rijk met het zijne te verëenigen.
Allengs fchikte alles zich, tot bereiking van haai oogmerk. De Patriarch van Konftantinopolen, pau lus, een aanzienlijk pilaar der laatstgehoudeneKerk vergadering, en van de Beelddormers, leide in he jaar 784 zijn ambt neder, en begaf zich in eei
Kloos
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdit. aa C. G. Jaar 622. tot 814.
L
IV
boek I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
334 KERKELIJKE
Klooster. Door de Keizerin, en vervolgens nog bijzonder door hare Staatsdienaars gevraagd naar de redenen van dit beduit, (zoo al niet in het geheim daar toe aangezet,) antwoordde hij met tranen, dat hij wenschte, nooit Opziener van eene Kerk geweest te zijn, welke met geweld gedrukt, van de overige Patriarchaten gefcheiden, en daarom met Banvloeken overladen was; zoo 'er niet eerlang eene algemeene Kerkvergadering gehouden, en door dezelve de vorige dwaling verbeterd werd, konden zij niet zalig worden; even daarom wilde hij thans in een Klooster boete doen, omdat hij zich tot hier toe niet overluid voor de waarheid verklaard had. Toen hij kort daar na overleden was, ftelde de Keizerin aan de ingezetenen van hare Hoofddad, die in een Paleis bijeengeroepen waren, voor, dat het nu noodig was , eenen nieuwen Patriarch te kiezen. Dezen begeerden eenparig den Staatsdienaar tarasius daar toe. De Keizerin keurde deze keuze goed; maar liet hem, omdat hij weigerde deze, hem reeds door haar opgedragene waardigheid aan te nemen, zelf te voorfchijn treden, tarasius fprak tot de vergadering niet alleen van zijne onwaardigheid, dewijl hij flechts een Leek was; maar gaf ook als de voornaamde reden van zijne weigering op, dat hij de Kerk, die op den rotsdeen christus gegrond was , geheel omvergeworpen en gefcheurd zag; de Kerk van Konflantinopolen had niet hetzelfde geloof met de overige Oosterfche en Westerfche Kerken; en werd van dezen daarom dagelijks aan het Anathema ouderworpen;
GESCHIEDENIS. 335
pen; hetwelk iet verfchrikkelijks was, dewijl het de menfehen vervreemde van God en zijn Rijk. Eenigheid in het Geloof onder de Christenen is over het geheel de wil van God; hij verzocht derhalven den Keizer en deszelfs Moeder, ter herdelling derzelve eene algemeene Kerkvergadering zamen te roepen; als hem dit toegedaan werd, was hij bereid, het Patriarchaat aan te nemen; maar anders moest hij vreczen, om ook onder den Ban te komen, en eens voor het oordeel des Heeren veroordeeld te worden. Alle de Toehoorders gaven hem gelijk, en begeerden eene Kerkvergadering; en dus werd hi; ook tot Patriarch ingewijd (*). Het is moeije lijk, zich, bij het befchouwen van dit tooneelI van het vermoeden te onthouden, dat dit een dooi de Keizerin bedoken fpel geweest is. Een Staats dienaar, die een werktuig van haar ontwerp ge weest was, moest Patriarch worden; de gezind heden van het volk werden listig uitgevorscht ei gewonnen; eindelijk, eene algemeene Kerkvergade ring, door welke alleen de verëering der Beeldei tot algemeen genoegen herdeld kon worden, wen een dringende pligt van het Hof; want tara sius had tevens geklaagd, dat tot hier toe in de ze zaak dechts Keizerlijke bevelen gegolden hac1
den
(*) tiieofan. /. c. pag. 385-388. zonaras Annal. c. Cap. n. cedren. /. c. pag. 470. Apologcticus a populum a Tarafto a fecretis compendiofe dlctus Conci Nic. II. ap. hard. T. IV. p. 23.
IV
boek I
Afdeel.
VI Hoofdft.naC. G. Jaar 622. 'tot 814.
I
1
l
i
IV
boek I
Afdeel. VI Hoofdfl. na C. G Jaar 622 toe 814
336 KERKELIJKE
hen. Weinigen verzochten om uitdel, maar dezen werden niet gehoord.
Nademaal het dus uitgemaakt was, welke verandering door den nieuwen Patriarch zou gemaakt _ worden, zoo erkenden hem ook de Roomfche en . de overigen in. deze waardigheid. Ten overvloede ' vermaande adriaan , Opperhoofd der Kerk van Rome, hem nog, om te zorgen, dat de Beelden van christus, zijne Moeder, der Apostelen en alle overige Heiligen weder opgerigt en vereerd zouden worden ( * ). De Brief van tarasius aan de Patriarchen van Alexandrië, Antiöchië en Jeruzalem, is nog voorhanden (f). In denzelven verklaarde hij zijn geloof, overëenftemmende met de zes algemeene Kerkvergaderingen, en zijne genegenheid voor de Beelden der Heiligen, duidelijk genoeg. Ook leest men nog in de Handelingen der tweede Kerkvergadering van Niceë (§), een antwoord van deze drie Patriarchen. Maar deszelfs inhoud zelf toont openlijk, dat het van een gezelfchap Monniken is opgedeld, en dat de gemelde Patriarchen, die den gemelden Brief geheel niet ontvangen hadden, ook geen deel aan dit antwoord gehad hebben (**). irene beriep nu de Bisfchoppen van haar Rijk tot
de
C *) Epist. Adriani, fanctisfimi Papa fenioris Rowa in Act. Concil. Nic. II. /. c. pag. 98.
(t) ïbtd. pag. 129. (tj) Ibid. pag. 136.
(**} Dit is tastbaar bewezen door fr. spaniifm. in Eist. imaginum restituta Sect. VI. p. 372. en anderen.
GESCHIEDENIS. 337
de vastgedelde Kerkvergadering; en onder hen ook adriaan van Rome (*), die haar in eenen langen Brief, welke bijna eene Godgeleerde Verhandeling gelijkt (f)» antwoordde; in welken hij haar den eerbied voor het leerdelfel van den Apostel petrus met vele woorden inprentte , hetwelk de Roomfche Kerk bezat; haar de oudheid en fchuldige verëering van de Beelden der Heiligen onder de Christenen bewees, uit eene verfchijning van de Apostelen petrus en paulus,_ welke aan konstantyn den Grooten zou gebeurd" zijn; ook uit gregorius den Grooten , en andere Kerkvaderen; uit de Cheruhtm, en andere dergelijke redenen; ook verzocht hi de Keizerin en haren Zoon, als tegenwoordig voo hare voeten liggende, de Beelden volkomen te her fte]len, en de onechte Kerkvergadering van Konftan tinopolen in den Ban te laten doen; tevens de te ruggave begeerende, van het geen de voorgaand Keizers aan de Roomfche Kerk ontnomen hadden waar bij hij haar de mildheid van karel den Groc ten jegens den Apostel petrus voor oogen delde hij bedrafte haar vrij trotsch en bitter , dat in ha ren Brief van uitfchrijving tarasius een algemeen (Oecumenisch,) Patriarch genoemd werd; ifisge lijks, dat zij zulken Leek tot deze waardigheid vei heven had, en eindigde zijnen Brief, met haar d Afgevaardigden aan te bevelen, die hij tot de aar Baande Kerkvergadering zond.
Nie
(*) Divalis fucra directa a tonjianfinó et Irene A, gustJs ad Adrianum A C p. ai: (t) tbi p. XII. Deel. Y
IV
BOEll 1
Afdeel*
VI Hoofd tl. 11a C. Gi Jaar 622. tot 814.-
i
» ■> 1
e
IV
HOEK I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
33Ö KERKELIJKE
Niettegenftaande alle deze voorbereidfelen, liep evenwel de eerfte proeve, welke irene in het jaar 786 nam, om eene algemeene Kerkvergadering te laten houden, ongelukkig af. Toen de Bisfchop( pen uit verfcheidene Gewesten des Rijks te Konftantinopokn waren aangeland, hielden niet weinigen van dezelven, met vele Leeken, bijëenkomften, op welken zij gemeenfchappelijk zochten te verhinderen, dat de Kerkvergadering tot ftand zou komen; maar te zorgen, dat de affchaffing der Beelden verder bleef voortduren. De Patriarch liet hun zulke bijëenkomften zonder zijne voorkennis verbieden, omdat zij daar door, naar de Kerkelijke wetten, de afzetting verdienden; waar op zij zich ftilhielden. Maar daags voor het openen der Kerkvergadering, hieven reeds de Soldaten, in de Doopkapel der Groote Kerk bijeengekomen, een woedend getier aan ; allen beweerende , dat het niet geoorloofd was, eene Kerkvergadering te houden. De Keizerin liet zich echter hier door niet affchrikken • en de vergadering nam, in tegenwoordigheid van haar en van .haren Zoon, eenen aanvang. Onverziens verwekten de Soldaten, opgeruid door hunne Bevelhebbers, en misfchien ook door de Bisfchoppen der tegenpartij, een' nieuwen oploop, dreigende, den Patriarch en de Bisfchoppen van zijnen aanhang te dooden; terwijl de aanwezende Staatsdienaars, die hen bedaren wilden, door hen met fcheldwoorden overladen werden. De Patriarch vlugtte met zijne Bisfchoppen en Monniken op het [voor; terwijl de overige Bisfchoppen den Soldaten
toe-
GESCIIIEDENI S. 339
toeriepen : Wij hebben gezegevierd ! zoodat het Hof eindelijk de vergadering moest-laten fcheiden (*).
In bet volgende jaar 787 had de Keizerin beter gezorgd voor de veiligheid der Kerkvergadering. Na dat de oproerige Soldaten waren afgedankt, moesten de Bisfchoppen te Nicea in Bithynië bijeenkomen; zoo weinig vertrouwde zij de hoofddad. Onder voorzitting dan van den Patriarch tarasius , alhoewel de Roomfche Afgevaardigden in de Handelingen vóór hem genoemd worden, werd de Kerkvergadering , in tegenwoordigheid der Keizerlijke Staatsdienaren en van vele Monniken, in de Sofiakerk geopend, en een Keizerlijke Brief voorgelezen, die verfcheidene berigten, vermaningen, en bevelen behelsde. Vervolgens liet men eenige Bisfchoppen binnen daan, die tot hier toe vijanden der Beelden geweest waren;' maar thans hun berouw en bekeering weemoedig betuigden. Deze allen werden niet in de Kerkgemeenfchap der overigen opgenomen; omtrent zeven derzelven, die te Konftantinopolen bijë'enkomden gehouden hadden , kon men zelfs na het voorlezen van verfcheidene plaatfen der Kerkvaderen, die zoodanige gevallen betroffen, nog niet ééns worden, hoe men zich jegens hen behoorde te gedragen. Maar drie, die eene hun voorgefchrevene Geloofsbelijdenis oplazen, waar in zij zich voor de verëering en aanbidding der Beelden
(*) Confcripiio hrevh, indicans, qua facta punt anti Synódum, in Actis Ome. NU. St'. t f' ƒ>• 25- tarahü.
tb. Act. Ï. P. 33- THÉOl-ah. p. 339. CEDKEN. p. 47I.
Y %
IV
boek I
Afdeel.
VI Hoofdft. ia C. G. [aar 622. tot 814.
Tweede ilsemeene Kerkvergadering van Niceë.
IV
boek 1
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
340 KERKELIJKE
den verklaarden, en ook tegen de laatstgehoudene Kerkvergadering en allen , die de Beelden afgoden noemden, enz. Banvloeken uitfpraken, nam men des te meer en eer weder aan (*).
Het was dus reeds, zonder eenig onderzoek, beflist, welk gevoelen omtrent de Beelden de overhand zou behouden. In de tweede Zitting las men de beiden bovengewaagde Brieven van adriaan voor; de Bisfchoppen demden hoofd voor hoofd, de daar in bevatte leere, en verfcheidene ook bij name het geloof van den Oecumenifchen Patriarch tarasius toe; en de aanwezende Abten, door de vergadering daar toe opgeroepen, deeden hetzelfde (f). Nog ééns kwam in de derde Zitting de zaak der Bisfchoppen voor, die zich tot het ware leerdelfel omtrent de Beelden bekeerd hadden; nu werden zij allen aangenomen; alhoewel 'er onder hen waren, die vervolgers van de vrienden der Beelden geweest waren ; voornamelijk omdat 'er een Staatsdienaar voor hen ten besten fprak. Daar en boven hield men zich bezig met het lezen van oorkonden, welke de vergadering betroffen (§).
Thans begon ' de vergadering eerst bewijzen voor de reeds door haar vastgedelde leer op te zoeken. Op het voordel van tarasius, werden in de vierde Zitting vooreerst Bijbelplaatfen voor de verëering der Beelden gelezen; zij betroffen allen de Cherubim
op
(*) Cencil. Nic. II. Act. I. p. 28-76. hard. T. IV. (t) Act. II. pag. 76-124. (§) Act. 111. pag. 127-157-
GESCHIEDENIS. 341
op de arke des verbonds; die toch, gelijk men daar bij aanmerkte, eene menfchelijke gedaante hadden. Vervolgens volgde eene lange reeks van plaatfen uit Kerkvaders, van athanasius af, verfcheidene eeuwen door, tot den Patriarch germanus en gregorius II. van Rome. Velen derzelven zijn ontleend uit onechte, of met fabelachtige wondergefchiedenisfen opgevulde Roeken; velen uit later tijden, toen zekerlijk de verëering der Beelden reeds de overhand genomen had. Uit verfcheidene van deze plaatfen leidden dt Bisfchoppen gevolgtrekkingen af, welke zij alleei maar zagen; en het is zelfs fomtijds grappig, d< Glosfon te lezen, welke zij over de voorgelezen plaatfen maakten. Als men uit eene Predikatie vai gregorius van Nysfa de verzekering voorlas, da hij meermalen bij een Beeld van izaSks opofferin geweend had, riepen zelfs de Staatsdienaars uit Zie, welke fmart een Beeld aan onzen Vadt verwekt heeft! hij weende zelfs! " Daar op ze de een Bisfchop van Ancyra: „ Deze Vader ha die gefchiedenis dikwijls gelezen; maar misfehie heeft hij 'er nooit over geweend; doch nu t " ze afgebeeld zag, nu weende hij! " Na me andere foortgelijke aanmerkingen, bedoot tarasii zelf met de vraag: „ Zouden wij ook niet we nen, wanneer een Beeld ons onzen gekruist , Heer vertoonen zou?" En de geheele Vergac ring antwoordde: „ Zeer zeker!" (*) chrysc tomus had in zijne Lofrede op meletius gezeg<
»
f*) /. c. Act. IV. pag. 265.
Y 3
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
1 t
r
r
i n
ij :r rs e:nesi,lat
342
KERKELIJKE
IV
BOEK I
Afdeel. VI Hoofdft, na C. G J?ar 622 tut 814
dat niet alleen zijn naam in den mond van alle Christenen, en een middel voor hen geweest was, om alle onredelijke driften en gedachten van zich te verwijderen; maar dat zij ook zijn Beeld overal opgerigt, in ringen gedragen, en op vaten afge. beeld hadden, om zich daar door wegens zijn af• fcheid te vertroosten. De vergadering dit aangehoord hebbende, riep de Bisfchop van Nikomediê uit: j, Als joannes chrysostomus op deze wijze van de Beelden fpreekt, wie verdout zich nog iet tegen dezelven te zeggen?" Een ander herhaalde dechts, wat in deze plaats voorkwam, en tarasius befloot wederom: ,, Ook wij zeggen, volgens de van onze Vaderen ontvangene leere, dat de Beelden eerwaardig, heilig en geheiligd zijn ! " (*) Wonderwerken, die door Beelden, bij voorbeeld, van dc Heilige cosmas en damianus , gewerkt waren, werden ook met algemeene toejuiching voorgelezen (f). De vergadering eindigde deze Zitting, hadat zij de gehoorde getuigenisfen voor voldoende bewijzen verklaard had, met banvloeken tegen alle vijanden der Beelden, en met eene uitvoerige Geloofsbelijdenis van de Drieëenheid, aan welke insgelijks' de behoorlijke verëering der Beelden gehecht was (S).
In de vijfde Zitting ging zij voort, zich foortgelijke plaatfen van Kerkvaderen te laten voorlezen. De allerëerde onder dezen Was uit eene Predikatie
van
(*) /. c. pag. 164. ft) l- e. p. 209. p. 217. (§) Act. IV. pag. 187-285.
GESCHIEDENIS. 343
van cyrillus van Jeruzalem, waar in hij van de buitengewone draf gewaagt, welke nebukadnezar onder anderen daarom geleden had, „ omdat hij de Cherublm, niet de verdandige en hemelfche, maar die boven de arke des verbonds gevonden worden, geroofd had." tarasius maakte de Bisfchoppen op deze misdaad en derzelver draf opmerkzaam , zoodat zij allen uitriepen : „ Na de misdaad volgde de draf!" Maar de Patriarch leidde 'er uit af: „ Een ieder, die een Heiligdom uit de Kerk werpt of verbreekt, valt in dezelfde draf." Zonder te bedenken, dat dit hetzelfde was, als dat elk vijand der Beelden gevaar liep, om, zoo als deze Koning, zeven jaren, op het vele met de beesten gras te eten; en in der daad een der Staatsdienaren herinnerde de vergadering aar deze draf. Onder anderen werd ook eene plaati van eusebius pamfili opgelezen; doch dewijl de zelve de Beelden geheel niet betreft, had men daa: bij openlijk ten doel, om eenen der beroemddi Leeraren, op wien zich de vergadering van Kon ftantinopolen beroepen had, met zijne fchriften al: Ariaansch te kunnen verwenfehen. Na alle dez voorlezingen zeide tarasius, hoe men daar ui zag, dat het Joden, Heidenen, Samaritanen, Mani cheën, en Phantafiasten geweest waren, die aan d Kerk wegens de verëering der Beelden verwijtinge! haJden gedaan; en een der gewaande plaatsvervan gers van de Oosterfche Patriarchen liet een ver ward opdel voorlezen, waar in hij de eerde aan vallen op de Beelden van eenen Arabifchen Chah Y 4 al
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
t I
f |
IV
boek I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G, jnar 622 tot 814.
344 KERKELIJKE
afleidde. Bovendien deed tarasius het voordel, dat men een Beeld voor de vergadering brengen, en hetzelve eene gemeenfchappelijke verëering zou bewijzen ; maar ook dat men alle Boeken tegen de Beelden gefchreven , vervloeken of verbranden zou (*).
Nog dén hoofdwerk was 'er voor de vergadering overig, te weten, de door haar zoo gehaatte vergadering van Konftantinopolen van al derzelver aanzien te berooven. Dit gebeurde in de zesde Zit?'"g (t)> door de boven reeds medegedeelde beiluiten van dezelve, met derzelver gronden, maar ook bij elke afdeeling eene wijdlopige wederlegging, welke de Heilige Geest zelf bezorgd zou hebben, voor te lezen. Deze wederlegging behelst over het algemeen, met breede wijdloopigheid, vele gemeene plaatfen, uitroepingen enz., maar weinig, hetwelk tot den geest van het verfchil indringt; des te ijveriger berispt en betwist zij alles, wat de Bisfchoppen te Konftantinopolen gezegd hadden. Zoo zoekt derzelver opdeller aan te tooncn, dat het een leugen was, dat zij zich eene algemeene Kerkverga,. dering zouden genoemd hebben. Tegen hunne voordelling van het Beeld van christus in het Heilig Avondmaal, delt hij, dat wel brood en wijn, vóór de inzegening of wijding, maar nooit na dezelve door de Kerkvaders Beelden genoemd waren. Verders merkt hij. tegen hen aan, dat de aanbidding
(*) Act. V. pag. 285-324. (+) /• e. pag. 324-444.
GESCHIEDENIS. 345
ding van de Beelden der Heiligen eigenlijk op God zeiven gerigt zij. Het verbod van Beelden in den Bijbel zal enkel de■ Heidenfche Afgoderij bedoelen: en de plaatfen der Kerkvaderen, welke zij voor hunne meening aanhalen, zullen dan niet echt, dan verminkt zijn; dan weder eenen geheel anderen zin hebben, dan zij aan dezelven hebben toegefchreven. Bij velen derzelven konden in der daad deze tegenwerpingen wel krachtig zijn, Maar de opdeller heeft het toch voor zijne partij al te gemakkelijk gemaakt , om voor haar nadeelige getuigenisfen uit den weg te ruimen, als hij zegt: „De plaatfen der uitmuntende Kerkvaderen, welke deze Bisfchoppen tot hunne verdediging bijbrengen, hebben zij verkeerd verdaan; maar die genen, welke ons hinderlijk zijn, zijn van mannen afkomdig, die den Geest van God niet hadden."
Eindelijk maakte de Kerkvergadering in hare zevende Zitting (*) hare beduiten op. Na voorafgaande klagten over de vijanden der Beelden, die niet wisten te onderfcheiden, wat Christenen er wat Heidenen deeden, verzekert zij, dat zij var God zeiven bijëengeroepen was, om de Kerkelijkf leere te bevestigen. Zij keurt dus, na naauwkeurige beproeving, de zes algemeene Kerkvergaderinget goed, en herhaalt de Banvloeken tegen de door de zei ven veroordeelde Ketters; bij name ook met d< vijfde tegen origenes, en met de zesde tegen ho morius. Zij belijdt vervolgens , dat zij bedotet
had
(*) /. c. pag. 444.
Y 5
IV
BOEK I
Afdeel.
VI ioofdft. ia C. G. [aar 614. ;ot 823.
Befluiten vnn deze Kerkvergadering.
1 I
IV
BOEK I
Afdeel. VI Hoofdft naC. G. Jaar 622. tot 814.
346 KERKELIJKE
had, alle Kerkelijke leeringen, het zij die fcbrifteüjk of mondelijk vasrgedeld zijn , te handhaven. Eene van dezen was ook het maken van Beelden; als welke overëendemt met de Gefchiedenis der Euangelieverkondiging, en nuttig is tot bevestiging van het Geloof, dat het Woord Gods waarachtig mensch geworden is, en ook tot onze navolging. Daarom befloot nu de vergadering, „ dat, gelijkerwijs het ,, Beeld van het eerwaardig"en levendmakende kruis, „ dus ook andere verëerenswaardige en heilige Beel,, den, het zij dezelven met kleuren gefchilderd, of „ van ingelegd werk, of van andere doffe gemaakt ,, zijn, in de Kerken opgerigt, op de heilige Kerk„ gereedfchappen en kleederen, aan de wanden en ,, op tafelen, in huizen en op de openbare wegen „ zullen geplaatst worden; te weten, zoo wel de ,, Beelden van onzen Heer, God en Verlosfer je,, zus christus, als van onze onbevlekte Lieve „ Vrouw, de Heilige Moeder Gods, van de eer,, waardige Engelen, en van alle Heiligen. Want „ hoe meer men hen in afbeeldingen befchouwt, ,, des te meer wordt men tot herinnering en ver„ langen naar het oorfpronkelijke, tot begroeting „ en eerbiedige aanbidding, (rifAtjnx^ ir?orjcwjfmy,) ,, maar niet, overëenkomdig ons Geloof, tot eene ,, ware Godsdiendige aanbidding, (A«rfe««,) als „ welke aan de Goddelijke natuur alleen toebehoort, ,, opgewekt. Aan alle deze Beelden, het Kruis,, beeld, de Heilige Euangelien, en andere gehei„ ligde gedenkteekenen, zal door wierooken en het ,, ontdeeken van kaarfen eere bewezen worden, zoo
,, als
GESCHIEDENIS. 347
„ als bet de oude Godzalige gewoonte geweest is. „ Want wie een Beeld aanbidt, aanbidt den genen, „ die daar door verbeeld wordt. Zoo hebben de Heilige Vaders altijd geleerd, en paulus heeft „ de Christenen vermaand, zich aan de inzettingen " te houden, welke zij geleerd waren, Wie zich „ verdout, anders te denken of te leeren, en met „ de Ketters de Kerkelijke voorfchriften te verach„ ten; iet van deze Heiligdommen uit de Kerken „ weg te nemen; of tegen dezelven iet boos te „ verzinnen; of dezelve of de Kloosters tot een „ gemeen gebruik te verkeeren; die zal, indien hij „ een Bisfchop of Kerkelijke is, afgezet; maar is „ hij een Monnik of Leek, uit de Kerkgemeenfchap l, uitgedoten worden. " De tegenwoordig zijnde Bisfchoppen onderteekenden niet alleen deze beduiten; maar riepen ook nog in het bijzonder hunne toeftemming aan dezelven, vele Banvloeken tegen andersgezinden, tegen de Kerkvergadering van Konftantinopolen , en verfcheidene dezelve toegedane Bis. fchoppen, onder welke ook drie Patriarchen van d( Hoofddad waren, en ten laatden eene eeuwige ge dachtenis aan de hoofdpilaren van de verëerers de Beelden, germanus en anderen, uit. In de achtft, Bijeetikosmt te Konftantinopolen werd dit alles, ii tegenwoordigheid van den Keizer en zijne Moeder in&hun Paleis, plegtig bekrachtigd. Ook werdei nog twee en twintig wetten van de Kerkvergaderin bekend gemaakt; bij voorbeeld, dat de Bisfchop pen , Ouderlingen en Kerkedienaren niet van d Vorsten zouden .aangedeld worden; dat geen Bis
fcho
IV
boek I
Afdeel.
VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814.
1 1
ï ?
IV
BOEK I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Ja;;r 622 tot 814
Gevolge:
van deze
Kerkver
ga dering
inde
Griek-
fcheKerk
348 KERKELIJKE
fchop voor zijne ambtsverrigtingen geld zal nemen; andere betreffen de Monniken en Nonnen; en meer dergelijken.
De overwinning, welke deze Kerkvergadering van omtrent 350 Bisfchoppen op die van Konftantinopolen behaalde, was alszins gemakkelijk, alhoewel zij zich van nog dechter wapenen, dan de gemel, de, bediende. Zij leende enkel haren naam tot het gene de wil en magt der Keizerin bewerkte: de volkomene haftelling der Beelden in de Kerken, en derzelver verëering. Of zij waarlijk eene algemeene Kerkvergadering geweest is? daar is naderhand wel aan getwijfeld; doch het kon niet misfen, of zij moest dezen rang in de Griekfche en Latijnfche Kerk behouden. Zoo ver de weinige berigten ftrekken, fchijnt men vrij zacht te werk gegaan te zijn, in het voltrekken van hare befluiten. Wie, het geen federt het jaar 754 regtzinnig geweest was iri de Griekfche Kerk , maar thans weder Ketterij werd, de afkeer van den Beeldendienst, afleide, die behield zijn ambt; en tarasius zocht vele vijanden der Beelden te onderwijzen, hoe ver derzelver vereering van Afgoderij onderfcheiden zij ( * ). Onder de volgende regering van den Keizer niceforus, door wien irene in het jaar 802 van den troon gebonsd werd, behielden wel deze beduiten van Niceë hare. waarde; maar zonder verdrukking van andersgezinden. MicHAëL, zijn opvolger in het
jaar
(*) iGNAïii Vita Tarafii in actis SS. Antverp. Menf. Febr. Tom. III. Cap. 6. pag. 582.
GESCHIEDENIS. 349
jaar 811, maar die reeds in het jaar 813 genoodzaakt was, de kroon met den Monnikendand te verwisfelen, geloofde tegen de vijanden der Beelden, die zich weder begonnen te bewegen, wat fcherper te moeten handelen. Dit waren voornamelijk Soldaten, die nog deeds uit genegenheid voor den voormaligen Keizer konstantyn, tegen de Beelden en de Monniken fpraken; zij wilden deszelfs Zonen in hunne legerplaats brengen, en over het algemeen onrust verwekken. De Keizer drafte hen wel zacht; maar eenen Monnik, die een Beeld der Maagd maria afgcfchraapt en befpot had, liet hij de oogen uitdeken (*).
In de Griekfche Kerk dus fcheenen de Beelden hunnen ouden rang voor altijd weder aangenomen te hebben; ook was zij daar door met de Roomfche in de voormalige verbindtenis terug gekomen. Maar de Frankifche Kerk demde in dit duk niet geheel met de Kerkvergadering van Konftantinopolen, en nog veel minder met die van Niceë, overeen. Het zou hier zeker aangenaam geweest zijn. te weten , wie de Frankifche Bisfchoppen of andere Godgeleerden het voornamelijk geweest zijn, di< eenen zoo redelijken middelweg tusfchen deze beidi Kerkvergaderingen bewandeld hebben. Hoe het zij karel de Groote zelf heeft door een Boek, het welk hij voornamelijk tegen de tweede Kerkvergadé ring van Niceë heeft laten fchrijven, openlijk vei
klaard
(*) theofan. Chronngr. pag. 419- zonar ann. I XV. Cap. 17. pag. 126.
IV
soek I
Afdeel.
VI hoofdft. ia C. G. [aar 622. :ot 814.
Boek van
karel
den Grooten tegen de Beelden.
IV
BOEK I
Afdeel VI Hoofdft na C. C Jaar 62: tot 814
350 KERKELIJKE
klaard, dat hij befloten had, met zijne Frankifche Gemeenten dien weg te houden. Dit Boek, hetwelk omtrent het jaar 790 is opgedeld, is het eeist in het licht gebragt door joan du tillet, die naderhand Bisfchop te Meaux geweest is, in het jaar . 1549, in eene onbekende, waarfchijnlijk Frankifche ■ dad, Sedez, onder den volgenden tijtel, welken hij, uitgezonderd het woord magni, geheel overnam uit het Handfchrift, waar naar hij het heeft laten drukken: Opus inlustrisfttni et excellentisfimi feu fpec' tabilis viri, Caroli Magni, nutu Dei Regis Francorum, Gallias, Germaniam, Italiamque, jive harum finitimas provincias Domino opitulante regentis, contra Synodum, quae in partibus Graeciae pro adorandis imaginibus fiolide pve arroganter gesta est. 'Er was voor dezen nog een ander Handfchrift van dit Boek in de Paufelijke Bibliotheek te Rome; doch men vindt het daar niet meer; ook lag het daar in der daad geheel niet op zijne plaats. Men kan dus niet met zekerheid oordeelen , of deze tijtel des Boeks de gewone geweest zij , hoewel het zeer waarfchijnlijk is. du tillet, wien de Geleerden uit zijne fchriften onder den naam tilius kennen, waagde het'niet, zijnen naam in een voor zijne Kerk zoo aanftootelijk Boek te noemen; maar hij gebruikte eene toefpeiing op zijnen naam, door de woorden EU, Phili, die voor de Voorrede daan, terwijl hij Elias gebruikte in plaats van Joannes, omdat joannes de Doiper een andere elias was; en . 23. Franc, ad Molt., ai ïéfl
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 62a. tot 814.
i
x >
1
r
e
IV
BOEK I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622, tot 814,
352 KERKELIJKE
de werken van alcuin voorkomen, ook wel dit Boek heeft kunnen fchrijven; doch tevens ftaat men toe, dat in hetzelve meer belezenheid en Godge* leerde kennis zigtbaar is, dan hij bezeten heeft.Dewijl hij echter in hetzelve fpreekt, als van een Boek, aan hetwelk hij, overëenftemmende met zijne Bisfchoppen, (cum conniventia facerdotum■,) de hand gellagen heeft (*), en het zijn werk noemt (f) ,• zoo gelooft heuman met conringius, dat karel het een en ander daar toe bijgedragen, maar de volledige uitvoering aan iemand anders overgelaten heeft. Niet weinigen onder de nieuwen hebben dezen eigenlijken opdeller in alcuin gezocht, en zeker is 'er nog geene waarfchijnelijker gisfing te voorfcbijn gebragt. alcuin, die boven de middelma- ■ tige Westerfche Godgeleerden van dezen tijd, die wij kennen, vrij wat uitmuntte; die karels leer* meester, vertrouwde raadgever, en helper in zoo vele Kerkelijke en Wereldlijke werkzaamheden was; geoefend in zulke twistfchriften, en verlicht genoeg, om de Bisfchoppen der beide laatfte Oosterfche' Kerkvergaderingen te kunnen overzien, biedt zich* als het ware, van zeiven daar toe aan. Een Roomsch-Katholijk Godgeleerde der XVIde eeuw* die bijzonder door waarheidliefde en gematigdheid heeft uitgemunt, cassander, was niet alleen van dit gevoelen, maar bevestigde hetzelve hier mede, d;;t hij een geheel Hoofdftuk van dit werk met
even
(*) Pr4. pag. 11. fq.
(§) Libr. III. Cap. 3. pag, 269.
GESCHIEDENIS. 353
even zoo vele woorden in alcuin's later uitlegging over de Euangeliegefchiedenis van joannes meende gevonden te hebben. Nu is het wel zoo, dat de plaats, welke cassander naar allen fchijn bedoelde (*), juist niet woordelijk in zijne gemelde uitlegging gevonden wordt (f), maar evenwel is 'er tusfchen deze beide plaatfe» eene zoo in het oog vallende gelijkvormigheid van gedachten en zaken, dat daar door de waarfchijnlijkheid,dat beiden eenen en denzelfden opdeller hebben, geen geringen deun krijgt. Zelfs is 'er eene fpoor van de oudheid van dit gevoelen, dat alcuin de eigenlijke Schrijver is van dit werk van karel , in veel later Engelfche Gefchiedboeken van roger van Hoveden (§) en mattheus van Westmunfter (**) bevat, welke vossius (ft) 'iet eerst ontdekt heeft. Het zij zoo, dat bet eene door de voortplanting van zoo vele eeuwen wat vervalschte overlevering is, welke zij verhalen: „ dat karel de beduiten van Niceë, in welken men veel vond, hetwelk met het ware Geloof dreed, inzonderheid over de aanbidding „ der Beelden, naar Engeland gezonden, en dat „ daar op alcuin hem eenen Brief gebragt heeft.
in naam der Bisfchoppen en Rijksgrooten aldaai „ gefchreven, in welken die beduiten uit de Heil, „ Schrift wederlegd zijn;" evenwel is 'er in dit
be-
(*) car. M. Imp. L. IV. C. 6. p. 455- edit. Heum. (f) Comment. in Joann. C. 4. L. II. p. 505. T. I. (§) /tnn. ad a. 792. (**) ad a. 793. (it) De Historie. Lat. L. IL C. 30. XII Deel. Z
IV
DOEK I
Afdeel.
VI rloofdft. ia C. G. Jaar 622. tot 814.
354
KERKELIJKE
IV
BOEK I
Afdeel, VI Hoofd!!, na C. G Jaar 622 tot 814
berigt onloochenbaar een ware en met de blijkbare Gefchiedenis overëendemmende grond. Dit alles heeft evenwel den jongden uitgever der werken van alcuin, den Vorstabt frobenius, niet terug gehouden, om hem dit Boek geheel te ontzeggen (*), en men kan het hem, even als andere Geleerden • van zijne Kerk, juist niet kwalijk nemen, dat hij eenen man niet als de hoofdpartij tegen den in zijne Kerk heerfchenden Beeldendienst wil aangemetkt hebben, dien hij voor een' fieraad van zijne Benedictijner-orde, en voor den grootden Godgeleerden van zijnen tijd, houdt. Evenwel zijn zijne gronden vergeleken met de bovengenoemde gronden voor deze gisfing,in der daad, zwak. De oude Levensbefchrijver van alcuin , zegt hij, gewaagt van dit Boek niet onder zijne overige fchriften; even of deze niet ook vele anderen had weggelaten, en of hij zijne goede redenen niet kon gehad hebben, om juist van dit, hetwelk in het vervolg zoo weinig behagen kon, niets te zeggen. In alle echte fchriften van alcuin , vervolgt deze geleerde, komt niets voor, hetwelk op den Beeldent wist betrekking heeft; dus is het geheel onzeker, of hij in denzelven het geringde deel genomen heeft. Men behoorde even. wel niet zoo opzettelijk te verzwijgen, het geen een bijna befiisfend licht van deze zijde geeft; alzoo het toch onloochenbaar is, dat alcuin, op uitdrukkelijke begeerte van karel, de Kerkvergadering heeft bijgewoond, welke dit Boek heeft goedgekeurd, en
een
(*) Prmen ook geene andere Bi belfche fchriften voor Kanoniek houdt, dan welk gelasius en de overige Bisfchoppen van Rome a zoodanige aangenomen hebben, zij ook in geloof zaken, zoo als hicronymus reeds gedaan heef geraadpleegd, en hare gemeenfchap fteeds geho den moet worden. Zelfs ter. aanzien van het Ker Z 3 t
IV
boek I
Afdeel'.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
e
s
1te-
IV
BOEK I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
358 KERKELIJKE
gezang, zegt karel (*), had zijn Vader en hij overal eene gelijkheid met deze Kerk zoeken in te voeren. Thans werden de Bijbelplaatfen en de plaatfen der Kerkvaderen, welke de Nicëifche Kerkvergadering voor de aanbidding der Beelden had bijgebragt, zoodanig doorgegaan, dat hij elke derzelven hare onbruikbaarheid tot dit oogmerk bewezen wordt. Geen verdandig mensch , zegt de Schrijver (f), zal de woorden: God fchiep den mensch tot zijn beeld, van zinnelijke Beelden verdaan ; amurosius en augustinus hebben dit Beeld Gods veel meer in de ziel, die verdand, wil en geheugen heeft, maar de gelijkvormigheid met God in de zeden, dat is, in liefde, geregtigheid, goedheid en heiligheid, gedeld; en beiden moet men weder van de gelijkheid onderfcheiden. Wanneer abraham de Kinderen heths, en mozes jethro aanbad, is het hoogst zinneloos, dit tot de verëering der Beelden te betrekken; nademaal deze Heilige Mannen anderen uit nederigheid aanbiddend gegroet; maar nooit als Beelden aangebeden hebben. Even dus wordt de door jakob opgerigte deen, welken hij zegende; zijne wordeling met God, in de gedaante eens menfehen, en de rok van zijnen Zoon, dien hij met tranen kuste, en op zijne oogen leide, afgewezen. Van dit laatdc zegt de Schrijver, het daat niet in den Hebreeuwfehen Tekst, noch in de uit denzelven gemaakte Latijnfche Overzetting (§). Ook is het
on-
(*) Pag. 5.2. . (t) Pag. 54- (§.) Pag. 75.
GESCHIEDENIS. 359
ongegrond en zinneloos, de Verbondskist en de Cherubs, welke toekomende verborgenheden te kennen gaven, met de Beelden te vergelijken, welke alleen tot gedachtenis dienen van iet, dat gebeurd ; is. De later uitgevondene gedenkcedels der gebo- , den aan de kleederen, kunnen ook de verëering der Beelden niet regtvaardigen; bij welke gelegenheid de historifche, mijdifche, en geestelijke zin des Bijbels verklaard wordt. Met meer andere door de Kerkvergadering misbruikte plaatfen van het Oude Testament houdt zich het overige van dit Boek bezig.
Het tweede Boek gaat daar mede voort (*), en gaat allengs tot de plaatfen uit de Kerkvaderen over. Even hevig, als in het eerde, worden bijzondei verfcheidene plaatfen uit de Pfalmen afgewezen: de Voetbank van God, die aangebeden behoort te worden is het vleesch, hetwelk christus van MARIA aangenomen heeft. Ondertusfchen verklaart toch d< Schrijver, midden onder deze wederleggingen ( f ), dat hij vaak moet bekennen, dat niet het gezigi der Beelden in de Kerken, maar derzelver zeer bij geloovige aanbidding te verwenfchen is. Bij d< plaatfen der Kerkvaderen wordt de Kerkvergadering gedeeltelijk van vervalfching derzelven befchuldigd maar meestendeels van een indragen van hare eigen meening in dezelven. Maar de opdeller gaat hie ook terug tot de eerfte grondbeginfelen van he Christendom; volgens dezelven kan de verëerinj van den eenigen God met de aanbidding der Beel
dei
(*) Pag. 153. Ct) CaP- J3- P*g- Vi' Z 4
IV
BOEK I
Afdeel.
VI loofdft. ia C. G. [aar 622. ;ot 814.
1
IV
BOEK I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
360 KERKELIJKE
den niet bedaan. Hij vindt, dat derzelver vrienden geen goed geheugen moeten hebben, dewijl zij de Beelden tot herinnering aan God of de Heiligen noodig hebben. Den bekenden Brief van gregorius den Grooten haalt hij niet zonder reden voor zijne meening aan; maar hij toont ook omdandig, dat de Apostelen nergens het verëeren der Beelden aanbevolen hebben. Vervolgens bewondert hij de onzinnigheid der genen, die niet alleen de Beelden , alhoewel zij geen geest noch waarheid zijn, aanbaden ; maar zelfs zich verdomeden, die aan het ligchaam en bloed van christus gelijk te fchatten. Daar is een groot onderfcheid, zegt hij (*), tusfchen de voleinding van dit Sacrament door het gebed des Priesters, gepaard met het gebed des omdaanden volks, hetwelk de Engelen op Gods altaar dragen, en tusfchen het geen de Schilders en andere Kundenaars aan de Beelden arbeiden. (Men kan hier in het voorbijgaan de aanmerking maken, dat, alhoewel te Konftantinopolen, te Niceë, en nu ook in het werk van karel, de leere van het Heilig Avondmaal, telkens op verfchillende wijze, in den Beeldentwist ingevlochten is geworden , evenwel geene van deze partijen aan hunne tegendreevers het zoo natuurlijk antwoord, als anders met hun zamendel gedrookt had, gegeven heeft, dat het Avondmaal hier geheel niet toe behoort, dewijl in hetzelve geen Beeld of vertooning, maar de Heer zelf was.) Nog wordt aangetoond, hoe weinig
het
(*) Pag. 209.
GESCHIEDENIS. 361
het geen de Christenen van het kruis van christus roemen, op de Beelden kan toegepast worden; als ook in een zeer lang HoofdlTuk (*), dat men de Beelden niet met de Heilige Schrift vergelijken mag, alhoewel deze ook een middel ter herinnering, maar nog oneindig meer is. Ten laatften wordt aan de Nicëifche Bisfchoppen de onchristelijke misilag verweten, dat zij hunne Voorvaderen vervloekt hebben , en andermaal de middelweg tusfchen de beide partijen herhaald.
Dan, dewijl de opdeller voornemens is, het een en ander omtrent het geloof zelf tegen de Kerkvergadering aan te merken, laat hij, in het begin var het derde Boek (f), zijne Geloofsbelijdenis voora: gaan. Vervolgens werpt hij tarasius tegen, da hij van een' Leek plotsling Bisfchop geworden, ei daarom als een nieuweling in het oordcel des Dui veis gevallen was; welke fout hij vergeefs door zij nen ijver voor de Beelden had zoeken te verbeteren Hij wederlegt deszelfs leere , daar hij den Heilige, Geest niet uit Vader en Zoon, maar uit den Fade door den Zoon laat uitgaan, (eene fpreekwijs, di van Arianerij verdacht zal zijn,) daar mede, d; de Heilige Geest als Schepper in de Schrift voo; gedeld, aan zijne medewerking de vorming va christus ligchaam in het ligchaam der Maas toegefchreven, en hij als gelijk God met Vader e Zoon befchreven wordt. Dus bedrijdt hij ook c hem dubbelzinnig voorkomende leere van theod(
RUS
(*) Cap. 30. pag. 222-242. (t ) P«S- 259Z 5
IV
BOEK 1
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
l
t r
e t
n d n !e i»
IV
boek l
Afdeel. VI
Hoofdft. na C. G Jaar 622, tot 814,
362 KERKELIJKE
rus, Bisfchop van Jeruzalem, dat de Zoon geen anderen grond van bedaan heeft, dan de Vader, waar tegen eene plaats van augustinus aangehaald wordt; verders de uitdrukking van tarasius, aangaande den Heiligen Geest, dat hij van hetzelfde gild, ( contribulus, ) is met den Vader en den Zoon; ook verwijt hij het nog aan andere Nicëifche Bisfchoppen, dat zij, in hunne Geloofsbelijdenisfen hoofdleerdukken, als van de vergeving der zonden en de opftanding, zijn voorbijgegaan; of van de Drieëenheid onbepaald gefproken; maar des temeer op het kusfen en aanbidden der Beelden aangedrongen hebben. Thans komt de Schrijver tot de algemeene beöordeellng van het gedrag dezer Kerkvergadering (*), In plaats, fchrijft hij, dat zij bij de naburige Gemeenten had behooren navrage te doen, of de Beelden aangebeden mogen worden of niet? en dat zij aangenomen had, wat de meeste Gemeenten volgens de Apostolifche leere beweerden, heeft zij, met de grootde onvoorzigtigheid, de Gemeenten der geheele wereld met den banvloek geflagen. Welke woede! welke razernij was dit, dat ééne Gemeente eene leer, die noch van de Apostelen, noch van derzelver opvolgeren was vastgedeld, vastdellen , en dat zij alle de overigen door den Banvloek noodzaken wilde , om diijdig met het Apostolisch Leerdelfel te handelen; of zich aan haren hoogst krachteloozen banvloek te onderwerpen! Deze Kerkvergadering kende over het algemeen gee-
DÉ
(*) Cap. 11. pag, 300.
GESCHIEDENIS. 3^3
„e zachtmoedigheid, noch lijdzaamheid , noch befcheidenheid, noch fchranderheid; wij moesten daarom hare gemeenfchap verlaten, want christus en eelial hebben geene gemeenfchap met malkanderen. Gelijk zij in alles drijdig met de Heilige Schrift handelt; zoo had dit bijzonder daar in plaats, dat Zij eene vrouw, (irene,) tot leermeesteresfe had; hetwelk reeds door de Natuurwet verboden was. Wilde iemand uit eene plaats van paulus, (77*. II. 4.) afleiden, dat ook vrouwen leeren mogen, dan behoort hij te overwegen, dat daar van huife. lijk onderwijs gefproken wordt, hetwelk bejaarde vrouwen in goede zeden geven. Deze Kerkvergadering was hoogmoedig genoeg, om zich te beroe men, dat zij met God werkte; door haar, was het zou Gods raad gegrond worden; als of hij daa toe menfehen noodig had, en als of niet ciiristu zelf zijn raad was. Het is ook woedende razernij de aanbidding der Beelden daar mede te verdedigen dat'de Beelden der Keizers op de openbare ftratei aangebeden werden; de ééne ongeoorloofde zaa' met de andere. Wanneer eerzuchtige menfehen omdat zij niet overal kunnen wezen, hunne Beelde hebben laten aanbidden; moet men daarom ook de onëindigen God in een beeld aanbidden ? De allei gewooulijkde ontfchuldiging van den Beeldendien: is deze, dat derzelver aanbidding eigenlijk den g> tien betreft, wien de Beelden voorflellen of verm „en. Doch hoe dit gefchieden kan, laat zich nu begrijpen; ook wordt het door de Schrift niet goe< eekeurd. Nooit hebben Engelen of Heiligen, noc • hee
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814.
r
> 5 1 t
» 1
1
t
:t |.
it
ft
IV
boer I
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814,
S<54 KERK EL IJ KE
heeft christus zelf zoodanige verëering begeerd; veel meer juist het tegendeel: en ongeleerde» bidden zeker niets anders aan, dan het geen zij zien. De ligchamen en overblijffelen der Heiligen te verëeren, kan God en hun aangenaam zijn; maar hoe kan de verëering van hunne Beelden, die van den kundenaar afhangen, hen zeiven betreffen? Vervolgens gaat de Schrijver, weder eenige bijzondere dellingen der Nicëifche Bisfchoppen door, om het dwaze en aandootelijke in .dezelven te ontvouwen; bij voorbeeld, dat een van hen gezegd heeft; hij verëerde de Beelden even zoo als de Heilige Drieëenheid; dat een ander den Engel wilde gezien hebben, die in éénen nacht zoo veel duizend Asftjriërs verfloeg; dat een derde zelfs verzekerde, dat de Vader wilde, dat het Beeld van zijnen Zoon even zoo geëerd werd, als het Beeld des Keizers. Op het bewijs, dat door fommige Beelden wonderen gewerkt waren, antwoordt hij, dat niet alles mag aangebeden worden, waar zich wonderen aan vertoond hebben. Onder andere tegenwerpingen, welke hij hen maakt, zijn ook dezen , dat zij zich op droomen, onechte fchriften, en fprookjes beroepen hebben.
Ook in het vierde en laatfte Boek van dit werk(*), zijn veelvuldige berispingen der Nicëifche Kerkvergadering met zeer weinige algemeene onderzoekingen gepaard. Tot de eerde foort behooren de gezegden van fommige Bisfchoppen: „ Wie een Beeld aanbidt, en zegt, dat is christus, de Zone Gods,
die
GESCHIEDENIS. 3^5
die zondigt niet! » insgelijks: „ door het Beeld en de kleuren bidden wij de derkte des Heeren " aan " en dergelijke meer. Men moet niemand daar door ergeren, zegt de Kerkvergadering, dat ] men de Beelden vetwerpt: want voor dezelven wordt , gewierookt, en 'er worden kaarten bij aangedokem Neen, antwoordt de Schrijver, dat is ergernis dichten wanneer men aan levenlooze dingen zulke» eerbied bewijst. De verachting der Beelden werd voor eene gelijke misdaad opgegeven, als nebukadnezar, weleer begaan heeft; maar wij vervloeken en befchimpen ze niet. In de Euangeliegefch.edenis ftaat 'er niets van, dat jezus zijne beeldtems aan abgarus gezonden heeft; zoo als deze Bisfchoppen beweerden. Zij zeiden, indien epifanius geweten had, dar de verëering der Beelden eene Ketterij was', dan zou hij 'er in zijn werk over de Ketterijen zeker van gewaagd hebben. Doch men kan dil even goed omkeeren: indien hij' geloofd had, dal het Ketterij was, de Beelden niet aan te bidden: dan zou hij die wel bijgebragt hebben. Daarteger heeft augustinus in zijn Boek over de Ketterijer uitdrukkelijk twee derzelven van Beeldaanbidders ge noemd: de Simonianen en Carpocratiten. mëRO nymus fchreef tegen den Ketter vigilantius, nie mand had ooit de Martelaren aangebeden; hoe vet min dan is eene zulke verëering aan de Beelden bc wezen?, Eindelijk wordt aangetoond, dat dez Kerkvergadering niet algemeen of Katholijk gewas is, omdat hare leer niet met de algemeene Ker overëendemt. Zelfs wanneer de Bisfchoppen va
flech
IV
BOEK
1
Afdeel.
V-I loofdft. ia C. G. [aar 622. ;ot 814.
1 1
e t
k
B S
IV
BOEK 1
Afdeel. VI Hoofdft. naC. G Jaar 622 tot 814
Eeoordeelingvan dit werk.
366 KERKELIJKE
Hechts twee of drie Gewesten zamenkomen, en iet vast/lellen, dat van het Jeerftelfel der oude Kerkvaderen niet afwijkt, dan is dit Katholijk; misfchien zou men het zelfs algemeen kunnen noemen, omdat het overëenftemmend is met het geloof der algemeene Kerk.
Men erkent in dit twistfchrift eenen opfteller en andere deelnemers, die met wezenlijken toorn en afkeer tegen de befluiten en het overige gedrag der Nicëifche Kerkvergadering vervuld waren. Misfchien zou het meer werking gedaan hebben, als de zachtmoedigheid, die zij in de vergadering misten, niet ook aan hen ontbroken had; evenwel is een edel verdriet over deze nieuwe, volgens zoo onwaardige maatregelen ondernomene begunfliging van een der grofde foorten van Bijgeloof op zich zelf niet zeer te berispen. Meer ftrekt het dit gefchrift tot berisping, dat, hoe zeer het over het algemeen eene goede grondftelling verdedigt, en vele goede aanmerkingen maakt, 'er evenwel geene duidelijke, zamenhangende, en het geheel der twistvraag gelukkig omvattende leerwijze in heerscht. Het is" daar en boven ongemeen wijdloopig; en dat meermalen in zoo geringe, naauw meldenswaardige dingen, dat men bijkans de helft overtollig kan noemen. Niettegenftaande dit gebrek, blijft het een fchatbaar gedenkduk van eenen vrij opgeklaarden ijver voor de meer zuivere Christelijke Godzaligheid. Al was dit ook Hechts een begin tot betere kundigheden van deze natuur'; al had dit begin zelf juist geenen vasten grond, dewijl de aanroeping der Heiligen,
en
GESCHIEDENIS. 3°7
en de verëering van derzelver overblijffelen, die men te gelijk ftaande hield, over kort of lang tot de vereering van derzelver Beelden terug moest brengen; evenwel verdient elke zoodanige proeve uit deze eeuwen de hoogachting der nakomelingfchap. De heyige tegenfpraak is in dit gefchrift overigens niet eens zoo merkwaardig, als het hoog aanzien, hetwelk daar in aan de Roomfche Kerk bij alle Godsdienstzaken wordt toegefchreven : juist diezelfde Kerk, welke deze tegenfpraak in den grond niet minder betreft, dan de gemelde Kerkvergadering. Bijna zou men mogen gisfen, dat karel, terwijl hij den opdeller liet zeggen, dat de Roomfche Bisfchop over het Geloof deeds moet geraadpleegd worden, fchoon hij denzelven echter over dit onderwerp zelf'niet raadpleegde, aan zijne Bisfchoppen heeft willen te verdaan geven, dat hij daaromtrent met denzelven beter overëendemde, dan zij geloofden; of dat hij voor hem het fcherpe van dit gefchrift heeft willen verzachten.
karel, wien naauwelijks onder alles, wat hij m Kerkelijke' en Godsdiendige zaken befchikt heeft, iet meer tot eere drekt,dan zijn gedrag inden twist over de Beelden, wilde de leere van dit onder zijner naam uitgegeven Boek ook in zijn Rijk plegtig ingevoerd zien.' Hij liet daarom de groote Kerkvcrgadering te Frankfort aan den Main, die hij, in het jaar 794, ter zake van den twist met clt Adoptianei zamengeroepen had, ook over de verëering der Beel den raadplegen. Dat hij haar zijn Boek ter goed keuring heeft laten voorleggen, kan wel niet bewe
zei
IV
30EK I
Afdeel.
Vi rloofdit. 1* C. G. Jaar 622. tot 814.
Kerkvergaderingte Frankfort over den Beeldentwist.
i
IV
BOEK I
' Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
368 KERKELIJKE
zen worden , maar is echter vrij waarfchijnlijk. Hij bekleedde zelf in perfoon de voorzitting op. deze Kerkvergadering; hij begeerde, dat de Bisfchoppen ook zijnen alcuin onder zich zouden ontvangen; de Afgevaardigden van den Roomfchen Bisfchop, adriaan, die insgelijks daar tegenwoordig waren, verhinderden de vergadering niet, om een befluit te nemen, om hetwelk te bewijzen, het geheele Boek van karel gefchreven was. In haren tweeden Canon of Kerkregel (*) vermeldde zij, dat de vraag over de nieuwe Griekfche Kerkvergadering te Kon» ftantinopolen, (want daar waren de befluiten van Niceë volkomen bekrachtigd,) welke ieder, die de Beelden niet, even zoo wel als de Drieëenheid,vereeren zou, in den Ban gedaan had, ontdaan was; maar dat de Heiligde Vaderen van deze vergadering voldrekt alle aanbidding en verëering derzelven verworpen en eenparig veroordeeld hebben. Dewijl zij van de affchalfing der Beelden niets zegt, is het duidelijk, dat zij dezelven, gelijk dit ook de meening van het meergemelde Boek is, tot bloot aandenken behouden wilde hebben. Verfcheidene Franfche Jaarboeken (f), als ook, omtrent het midden der IXde eeuw, hincmar , Aartsbisfchop van Rheims (§) , zeggen ook uitdrukkelijk, dat te Frankfort de Kerk-
ver-
(*) Ap. hard. Tom: IV. pag. 904.
(t) Anna/. Frar.cor. Tiliani ad a. 795. p. 17. ap. Euchesne T. II, EGlNH. Ann. ad a. 794. ib. p. 247.
(§) Opttsc. adv- Hincm. Laudum C. 20. T. II. Opp. pag. 457. Paris. 1645. fol.
GESCHIEDENIS. 369
vergadering van Niceë wederlege! en krachteloos gemaakt is.
karel deed nog meer. adriaan had hem de befluiten van Niceë toegezonden , buiten twijfel, met oogmerk, dat zij ook in het Frankifche Rijk alle kracht ontvangen zouden; daar voor zond hem de Koning zijne wederlegging van dezelven over. Of dit nog vóór de Frankfortfche Kerkvergadering gefchied zij? dan of karel hem te gelijk het zoo even medegedeeld befluit derzelve bekend gemaakt hebbe ? daaromtrent zijn verfchillende gevoelens , geen van welken volkomen bewezen kan worden. Genoeg , adriaan ftelde - eene beantwoording op van karels Boek; of liet het opdeden, en insgelijks aan dezen Vorst, aan wien zij gerigt is, overgeven (*). In de inleiding herinnert hij karel, dat de Apostel petrus van christus het opzigt over de geheele Kerk ontvangen, en dat aan zijne opvolgers te Rome nagelaten heeft; hij belooft hem daarom ook, dat hij, indien hij dezelve en hem fleeds met liefde en trouw toegedaan bleef, van zonde onbevlekt , zegerijk, en eenmaal zalig zal zijn. Wat zijn Boek tegen de Kerkvergadering van Niceë betreft, verzekert hij wel, elke bijzondere plaats van hetzelve beantwoord te hebben; maar evenwel geenszins alle afzondere dellingen der Niceïfche Bisfchoppen te willen verdedigen; dewijl het
nem
(*) Adriani Papa ad Carolum Regem de imaginibth fcriptum, quo confutantur ilü, qui Synodum Nicanam II. oppugnarunt. in hard. act. Conc. T. IV. p. 773-g2Q
XII. Deel. Aa
IV
ROF.K
1
Afdeel.
VI Hoofdit. na C. G. jaar 622. tot 814.
IV
BOEK 1
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
370 KERKELIJKE
hem enkel te doen was, om de leer en het waar geloof der Roomfche Kerk te handhaven. De orde, die hij in deze wederlegging waarneemt, is geheel willekeurig; hij begint met het derde Boek van karel's werk, gelijk hij ook de plaatfen der Nicëifche Kerkvergadering dan uit deze, dan uit eene andere Zitting derzelve overneemt. Eerst rcgtvaardigt hij tarasius en eenen anderen Griekfchen Bisfchop, tegen de berisping van hunne uitdrukkingen omtrent den Heiligen Geest en den Zoon van God, door dergelijke plaatfen van andere Kerkvaders. Voor het verhaal, dat christus zijne beeldtenis aan den Koning abgarus zal gezonden hebben, brengt hij het getuigenis bij van zijnen voorzaat stefanus en van drie Patriarchen. Hij noemt het onzin der vijanden van het Christendom, niet te gelooven, dat het aanlchouwen en verëeren der Beelden van christus en de Heiligen zalig kan maken, daar het aanfehouwen der koperen flang genezing aanbragt (*_). Doch over het algemeen beftaan bijkans alle zijne beantwoordingen uit tegengedelde plaatfen der Kerkvaderen , die meermalen niet eens de betwiste zaak wezenlijk ontvouwen; maar allen eenen man verraden, die zijne overtuiging en die van anderen minder door bewijsgronden dan door gezag en menigte van oude Leeraren zoekt. Zoo was in karels Boek beweerd, „ dat de Apostelen noch door hun voorbeeld, noch door woorden , den Beeldendienst hebben vastgefteld." Hier
weet
O Pag. 786".
GESCHIEDENIS. 371
weet adriaan niet anders op te zeggen, dan dat hij twee plaatfen van den onechten dionysius den Areopagiet ter nederfchrijft, met de verzekering, dat deze ten tijde der Apostelen geleefd heeft, en dat zijn getuigenis voor de Beelden van zijne voorzaten bekrachtigd was geworden. Met één woord, deze beantwoording van adriaan is eene magere en verwarde verzameling, die met karels Boek, hoe min geleidelijk hetzelve ook gefchreven zij, niet te vergelijken is. Alhoewel hij fomtijds de vereering der Beelden fchijnt te beperken, evenwel keurt hij meermalen derzelver aanbidding goed, zoo als die te Niceë voorgefchreven was. Ten laatden meldt hij aan karel, dat hij wel aan den Keizei wegens deze Sijnode, die, zoo als hij zich val fchelijk aanmatigde, op zijne bedelling gehouder zou zijn, nog niet geantwoord had, tut zorg, da de Grieken weder in hunne vorige dwaling mogtei vallen; maar als het karel beliefde , wilde hij den zeiven voor het herdellen der Beelden bedanken van hem de teruggave der hem ontnomene Kerspel begeeren, en hem, als hij die weigerde, voor eene. Ketter verklaren. Aan hem zeiven beveelt hij eir delijk de handhaving der Roomfche regtzinnighei aan.
Doch karels inzigten, wil en boek, zoo wi als het beduit der Frankforter Kerkvergadering bleven verders alleen in het Frankifche Rijk kracl houden. Met een zeldzaam genoegen ziet men d zen Vorst, op het einde van dit Tijdperk, ook de Kerk, en als befchermer van den Godsdiens Aaa z<
IV
boek I
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G. Jaar 622. tot 814'.
l
i 1
1
»
it
n• »
)0
IV
BOEK I
Afdeel.
VI Hoofdft. na C. G Jaar 622 tot 814
Bcfluir.
<
§ i 1 1 ( f c
372 KERK EL IJ KE
200 als in andere opzigten, meer dan één van de toenmalige Godsdienst-Leera'ren uitmunten. Hij had het gebied des Christendoms zeer ver uitgebreid; tot geleerde en zedelijke befchaving en verbetering van den Leerdand ongemeen veel toegebragt; het openbaar Godsdienstonderwijs gemakkelijker gemaakt; liet Bijgeloof in fommige opzigten verminderd; aan de Vorsten een groot voorbeeld gegeven, hoe zij den ongelukkigen twist tusfchen Godsdienst en verlichting beteugelen , het heerschzuchtige gedeelte der Geestelijkheid, tot die van Rome zelve, in toom houden, en met eigene oogen in Kerkelijke zaken behoorden te zien en te handelen; hij was Hervormer geworden, zoo ver het iemand van zijnen Band, omdandigheden, en leeftijd bij mogelijkheid zijn kon. Het volgende Tijdvak mogt dus groote verwachting geven, indien dechts meer Vorsten in zijnen geest hadden weten voort te werken.
Thans waren VIII eeuwen verloopen, federt den Dorfprong van het Christendom. Het is zoo gemakkelijk, en tevens zoo gewoon, uit deszelfs gechiedenis, vooral in dit laatde tijdvak, deszelfs 100 menigvuldige verbasteringen en misbruiken te verzamelen, dat men, ter eère der gefchiedkun. iige onpartijdigheid, moet vragen, wat de Wereld loor dezen Godsdienst in zoo vele eeuwen gevvonten heeft? En dan kan men veilig antwoorden: deer dan door eenigen anderen Godsdienst, meer an door de fcherpzinnigde Wijsgeerige Leerftelils. Hoe ontallijk veel onkruid ook midden onder e echte leere van christus gedrooid was geworden,
GESCHIEDENIS.
373
den, evenwel kon derzelver edeler zaad niet geheel verdikt worden. De haar eigene grond, aan welken zij was toevertrouwd , de fchriftelijke oorkonden van den Godsdienst, hadden reeds zoo verbazend veel vruchten gedragen, dat daar voedfel en zegen in menigte van overig moest blijven, hoe zeer ook de dwaasheid der menfehen arbeidde, om ze te verderven. Zij werd wel deeds meer en meer aan het oog van vrij onderzoek onttrokken, maar 'er was echter eens vooral door den aanleg des Bijbels voor gezorgd, dat haar rijkdom in het geen algemeen verdaanbaar en nuttig was , onloochenbaar moest zijn: en deze hare weldadigde en beminnelijkde zijde kon nooit geheel verduideren. Het menfchelijk gedacht kan het haren Stichter nooit genoeg dank weten, dat hij eenen Volksgodsdienst gefticht heeft, welke echter tevens even waardig is voor de wijste en verhevende lieden. Was het zijn oogmerk geweest, dat dezen denzelven naar hunne begrippen deeds eenvoudiger, edeler en volkomener zouden maken, dan zou hij zijnen Godsdienst enkel tot eene oefenplaats voor diepzinnige denkers en Sijdematifche vernuften bedemd hebben. Over het doel, de middelen , omvang en hoedanigheid dier volmaking zou tot aan het einde der wereld gedreden zijn; elke eeuw zou die op eene of meer nieuwe wijzen zoeken te bereiken, en alle vroegere proeven verwerpen. Neen, deze reeds in zijn ontwerp zoo Geestelijke , aan alle hoogere behoeften zoo gelukkig voldoende Godsdienst handhaaft zijne waarde en volkoAa 3 men-
IV
BOEK 1
Afdeel.
VI Hoofdit. na C. G. Jaar 622. tot 814.
IV
BOEK 1
Afdeel. VI Hoofdft. na C. G Jaar 62a tot 814.
374 KERKELIJKE GESCHIEDENIS.
menheid Hechts dan, wanneer hij zich van willekeurige bijvoegfelen aan den eenen, en van gewaande zuivering aan den anderen kant even vrij houdt. Deze gewigtige aanmerking van schröckh zij het befluit van dit Deel!
Einde van het Twaalfde Deel.
HAMELS VELD,
KERKELIJKE GESCHIEDENIS.
XII.
VOOR DEN BINDER.
Plaat I. te plaatzen tegen over . . Bladz. 50. Plaat IL te plaatzen tegen over . • ' 288-
HAMELSVELD,
KERKELIJKE GESCHIEDENIS.
XII.