hoewel Hem niet ziende, maar geloovende , u verheugt. Deeze verheuging was nu te aan. merklyker, -nu- terwyl zy, volgends het vers, bedroefd waren, door menigerlei Ver. zoekingen. - Dit voedzel der vreugde vonden zy, m de Oefeningen van een Geloof, waar-
door
VERBLYDEN IN CHRISTUS. $$f
door zy in Hem aantroffen alles, wat hun ten hoogden gewigtig en dierbaar was , tot Regfcj vaardiging, tot Heiliging en Verlosling, waardoor zy zig zelve aan Hem overgaven, en geheel toebetrouwden. Hunne harten naar Hem opheffende, vestigden zy op Jezus het oog des Geloofs, als ziende den Onzienlylen, en naderende in zyne hcerlyke Tegenwoordigheid. — Dit onderhielt, in die Geloovigen , zulke gevoelens van dankbaare Verheuging en Liefde, welke hen zeer gewillig maakten tot Onder werping en volle Gehoorzaamheid.
Naar maate dit Geloove gefterkt en werkzaam was, werdt, namelyk, de Overdenking brandende, levendig en bezielend, als zynde gevestigd op het bekoorlykfte der Voorwerpen, de' Fonteine des Levens, de Bron aller Verkwikkingen. Zy verlustigden zig in de Heerlykheid van Hem, die hun Hoofd was, en tot Weiken
zy ftonden in de naauwfte Betrekking. Dit
Vreugdegevoel was bekend en bevattelyk alleen voor de Geloovigen, zynde niet meededeelbaar of te beduiden aan anderen. Daarom Wordt deeze Vreugde , in den tekst, genoemd onuitfpreeklyk. Dezelve was onuitfpreeklyk, als zynde indedaad , gelyk 'er terftond wordt bygevoegd, ook eene heerlyke , of wel, naar den Mm 5 grond-
SAO VERBLYDEN IN CHRISTUS.
grondtekst, eene yerheerlykte Vreugde. Als Wedergeboornen tot eene levenwekkende Hoope, hadden de Geloovigen in zig het beginzel des heiligen Levens , en zy genoten nu reeds eenig Voorgevoel van den Staat der volgende Heerlykheid, eenen aanvang van Hemelfche Vergenoeging. Zy waren Zalig geworden in Hoope (Rom. VIII. 24.), welke zy hadden > als een Anker der Ziele ft welk zeeker en vast is, en ingaat in het hinnenfte des Voorhangzels, daar de Voor* looper, voor ons, is ingegaan Hebr. VL 19. 20.'
Daarom laat Petrus 'er op volgen: Verkrygen. de het Einde uws Geloofs, de Zaligheid der Zielen. De gemelde Vreugde deedt hen reeds weg* draagen, deedt hen metterdaad genieten de Zaligheid der Zielen, dc Vrugt en Uitwerking des Geloofs, in zo verre zy nu het Onderpand hadden van het aanftaande en meerdere, — een vastgehegt gedeelte van 't geen namaais geheel en volkoomen zou worden. Op de reeds toegebragte Genade, volgends het 13de vers? konden zy verder volkoomenlyk hoopen, op het volkoomene ftaat maaken; en,'in het laatfte Hoofdftuk (vers r,>, fpreekt hy van de Geloovigen, als reeds deelagtig, 0f deelhebbers zynde , aan de Heerlykheid, die geopenbaard zal worden. Zy waren, namelyk, vesbonden aan
Chris-
VERBLYDEN IN CHRISTUS. 54.I
Christus ; zy ftonden nu in gemeenfchap met den verheerlykten Zaligmaaker. In hunne Zielen' werdt aangekweekt een Beginzel van zaligende Heiligheid. Dit Beginzel des Welvaarens zou onafgebroken voortgaan, en alzo uitloopen in eene Vervulling, die den Heilftaat zou voltooijen van alle de genen, die, in getrouwheid, volhardden , tot dat zy zouden overgaan, om by den Heere in te woonen.
Na deeze korte Verklaaring der woorden , gaan wy over, om, in onze tweede Afdeeling, de beide hoofdzaaken, — de Liefde tot, en de Vreugde,in, — den nog onzigtbaaren Christus , wat verder te ontvouwen.
Wanneer de Leere des Evangeliums wordt aangenomen, door waar Geloove, dan ontftaat daaruit Liefde tot den Zaligmaaker , alhoewel zyn Perfoon nu onzigtbaar is voor lighaamlyke oogen.
De eigene en Eeniggeboorne Zoon van den Hemelfchen Vader is tevens een Zoon des menfchen. De Heere , die ryk was , werdt arm, om onzent wil. Hy, gezegend ! die in de ge* Jialte Gods was, heeft de geftalte eens dienstknegts aangenomen, koomende om te zoeken en te zaligen , 't geen anders verloren zou zyn. Hy leerde niet alleen , en vermaande met de
groot-
542- VERBLYDEN IN CHRISTUS,
grootfte langmoedigheid, maar onderwierp ook zig zeiven, vrywillig en uit liefde, aan het uiterst Lyden der Ziele , zo wel als aan 'alle Smaadheid en lighaamlyke Pynen. Aldus heeft Hy eene Verzoening te weeg gebragt, genoegzaam voor de Zonden van het gautfche Menschdom. Hoe verwerplyk ook voor God , van wegen het algemeen Bederf, geniet het geheele menschdom veele Zegeningen op Aarde, welke gantfchelyk verbeurd waren. Maar de groote bedoeling was, aan ons, door Geloove* eene volle Vergeeving te bezorgen, ter bereiking van een onverganglyk Heil; om zig een Geestelyk Zaad te verkrygen, een eigen Polk te heiligen en veelen tot de Heerlykheid namaais te leiden' Dit is zyn Loon en Kroon, en zyne Heer* fchappy is ingerigt, ter bezorging en meededee. hng van 't geen ons eeuwig kan behouden. — Zy, nu, welke verootmoedigd zyn geworden door de Kennis van hun Verderf en eigene On-' waarde, zo dat zy, hunne behoeften diep ge. voelende , deezen Verlosfer geloovig aannce. men, en alzo ontfangen den geest der aanneming tot Kinderen- ~ zy - vinden, in Jezus, - een Goed, eenen Schat, by. welken zy niets kunnen vergelyken. U lieden , dan zegt daarom Petrus, „ iieden y die geloofi>
is
VERBLYDEN IN CHRISTUS. 543'
is Hy dierbaar (i Petr. H. 7-> - Aldus worden de Geloovigen doordrongen van Liefde tot Hem, denwelken zy niet gezien hebben.
Deeze Vrugt des Geloofs, deeze zuivere Liefde, heeft zeekerlyk den besten invloed op hart en wandel; want dezelve maakt den mensch genegen, om voor den Verlosfer te leeven, en zig zeiven aan Hem toe te wyden. De Gcloovige wenscht en bidt fteeds, om den Geest van Christus meer deelagtig te worden, om deszelfs Eer te verbreiden, door rede en voorbeeld. En deeze betooning van dankbaarheid agt hy, voor zig zeiven, den grootften Zegen, het hoogst Genoegen en wenfehelykst Eergenot. Dus verkeert de Geloovige dagelyks , in den Gebede, met zynen hoogwaarden Verlosfer ; om zig te ftellen in Deszelfs nabyheid , en alzo fteeds te bedenken, hoe het gemoed en de bedryven door Hem beoordeeld worden, — 't welk den ernst aanzet, tot afweering cn uitbanning van alles, wat den Heere zou mishaagen , — cn om zig uit te ftrekken tot alles, waarop een minzaame wenk zyner goedkeuring is te wagten.
Dezulken, die hun Geloove werkzaam vinden in deeze ongeveinsde Liefde, hebben ecu fterk verlangen om hunnen Zaligmaaker te aanfehouwcn. Doch, alhoewel dit hun nog niet mag
ge.
544 VERBLYDEN IN CHRISTUS.
gebeuren, verbeugen zy egter zig zelve in Hem met eene Vreugde, welke zy niet lange kunnen ontbeeren, zonder zig nooddruftig kwynende en verflagen te gevoelen. Tot dit verkoelen en afzwerven neigt wel geduurig onze vleesehlyke gefteldheid; doch de hervatte Werkzaamheid des Geloofs wordt bekroond met gevoelens van blydlcnap, wanneer zy hunne aandagt behoorlyk vestigen op de Stoffen en de Redenen tot deeze Geestelyke Verheuging.
Geloovigen, die den Verlosfer liefhebben verheugen zig, door te denken aan ?t geen Jezus nu is, in den tegenwoordigen ftaat zyner eigene Verhooging. Hy is , i» Eeuwigheid, gezeten aan de regtehand Gods (Hebr. X. 12.). Gy hebt Hem magt gegeeven , zegt Jezus tot den Vader, — Gy hebt Hem magt gegeeven over alle Vleesch , over 't gantfche menschdom; op dat al, wat Gy hem gegeeven hebt, Hy hun het eeuwig Leven geeve (Joan. XVII. 2.). De Vader, is de taal van den mond der Waarheid, de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoone gegeeven; op dat zy allen den Zoone eeren, gelyk zy den Vader eer en (Hoofdft. V. 22, 23.) En daarom verzeekert de Apostel, dat alle knieë, in Hemel en op Aarde, zig, in Zynen naam, moet buigen, — Dus verlustigen
VERBLYDEN IN CHRISTUS. 545
zy z'g in Hem, die, na Vernedering en Lyden, verhoogd is in Heerlykheid, heerfchende over leevenden en dooden, befchermende zyne Kerk, en zig verblydende over de Schaare der Uitverkoornen; uit welke Schaare, dagelyks, eenigen overgaan naar de fteeds aangroeijende Vergadering der genen, die lof en eere toebrengen aan Hem, door Wiens bloed zy gekogt zyn uit alle de Inboorlingen deezer Aarde.
Geloovigen , die den Verlosfer lief hebben, verblyden zig over 't geen Jezus nu is, in betrekking tot de Zynen. Hy noodigde hen minzaam, tot Hem te koomen, en wilde hen geenzins uitwerpen. Door Hem aan te neemen, bevinden zig de Geloovigen in de naaste Verwandfchap, de naauwfte Vereeniging met Jezus, en worden opgebeurd , door de gedagte, dat de Oppermagt, ten hunnen aanzien, geftcld is in de hand van den Middelaar, die hen Vreede doet hebben, Wiens Rykdom hen verrykt, en, in Wien, ook zy Geliefden zyn van den Hemelfchen Vader. Hun getrouw aankleeven behoudt hen in eenen ftaat van Veiligheid en Wclzyn: want hun leven is, met Christus, in God verlorgen; zy zyn meede opgewekt en meede gezet in den Hemel, in hunnen gezegenden Plaatsbekleder,
Ge-
54-6 VERBLYDEN IN CHRISTUS.
Geloovigen • die hunnen Verlosfer lief hebben, verheugen zig in Hem, van wegen *t geen Hy nu, voor hen, verrigt en waarneemt, in den .Hemel, als Priester op den throon , ter vervulling der geduurige behoeften van Reotvaardiging en Heiiigmaaking.
Terwyl zy ftreeven naar alle opregtheid in de gehoorzaamheid des Geloofs, verneemen zy hunne Onwaarde en dagelykfche Schulden, aanleiding geevende tot Verflagenheid by de genën, die altoos wenfchen naar aanwas in Eerbied en Liefde tot den Heere hunnen God. Deeze vernieuwde Schulden leggen zy neder voor hunnen Hoogenpriester , Wiens eenig Offer altoos op nieuw kan gelden, en de uitwerking hebben van een altoosduurend gebed, 't welk zodanig iS) dat het zeekerlyk wordt verhoord. Christus is ingegaan in het hemelsch Heiligdom, cm aldaar te verfchynen voor het aangezigt Gods, voor ons (Hebr. X. 24.); om onze Verzugtingen aangenaam te maaken; waarom de H. Schryver (Hoofdft. XIII. 15.) ook zegt: Laat ons dan, door Hem, altyd Gode opofferen eene Offerhande des Lofs, dat is de Vrugt der lippen, die Zynen mam belyden. — Dit geeft moed en troost aan de Opregten; waarom zy ook aldus worden aan. gemaand (Hoofdft. X. 10, 22.) . Dewyl wy
dans
VERBLYDEN IN CHRISTUS» $\J
dan, Broeders! vrymoedigheid hebben, om, met het bloed van Jezus, in te gaan in het Heiligdom, waartoe Hy ons ingewyd heeft eenen nieuwen en veiligen weg, eenen weg door het Voorhangzel , dat is Zyn Vleesch , en dewyl wy eenen Hoogenpriester hebben over het Huis Gods, ever den hemelfchen Tempel; — zo laat ons toegaan met een waaragtig hart, in vol vertrouwen des Geloofs, zynde onze harten, door befprenging, gereinigd van de kwaade Confcientie, van de bewustheid des kwaads.
De verhoogde Zaligmaaker verheugt dezulken, die Hem om Hulpe aanloopen, door zynen Geest aan hen meede te deelen ; om hen alzo te onderfteunen en te bewaaren, in de Oefeningen en Beproevingen, welke de Heiligmaaking moeten voortzetten. Zy zeggen, in hunne harten, met de woorden des H. Schryvers (Hoofdd. IV. 16.) : Laat ons dan toegaan tot den throon der Genade; op dat wy Bermhartigheid mogen verkrygen, en Genade vinden, om gehulpen te worden , ter bekwaamer tyd ; — want, indien wy , vyanden zynde , met God verzoend zyn, door den dood zyns Zoons; veelmeer zullen wy, verzoend zynde, behouden worden door zyn Leven (Rom. V. 10.), en, in alle toeftanden, in de Kragt Gods, door het Geil. TIENTAL. Nll ÏOO-
#4-3 VERBLYDEN IN CHRISTUS.
loove , bewaard blyven , tot de Zaligheid , welke gereed ftaat om ons openbaar te worden.
In dit alles vinden de Geloovigen rykelyk Stofte en redenen, om zig grootelyks in hunnen Verlosfer te verheugen. By hen , die deezen Brief van Petrus zouden ontfangen, — by hen, die uiterlyk in druk verlaaten fcheenen, rees deeze vreugde zo hoog, dat dezelve, in waarheid, genoemd konde worden eene onuitfpreeklyke en yerheerlykte Vreugde, eene Zaligheid der Zielen. Deeze Vreugde hadt plaats by dezulken , die Jezus nimmer in het Vleesch gezien hadden, en die Jezus ook nog niet aanfehouwden, maar die vasten ftaat maakten, dat zy Hem namaais in Heerlykheid zouden aanfehouwen. Die Geloovigen gevoelden ook wel heuglyke aandoeningen, op de Verbeelding van Jezus te aanfehouwen in het Vleesch, zo als men Hem zag wandelen , rusten of de handen opleggen ; zo als men Hem hoorde fpreeken en zegenen. Zy bezef ten, met gevoel, het verrukkelyke by het zien der Voorverbeelding van zyne Heerlykheid, op den Berg Thabor. Zulke Denkbeelden waren hun bekoorlyk; zulke Voorftellen zeer behaag-
lyk; maar — alles, wisten zy — alles
zou verre overtroffen worden, wanneer zy zelve, wanneer zy daadelyk de vervulling zouden bemerken
VERBLYDEN IN CHRISTUS.
ken van dit verheugend gebed: Vader! ik wil, dat, daar ik ben. ook die by my zyn,die Gy my gegeeyen hebt; op dat zy myne Heerlykheid mogen aanJchouwen, die Gy my gegeeven hebt; dewyl Gy my lief hebt gehad van de grondlegging der IVae*. ■ veld (Joan. XVII. 24.)- De Schaapen, die behouden te huis gebragt worden, uit de Woestyne deezer Waereld , de nieuw - aankoomender gasten uit de aardfche Verftrooijing, — zullen alsdan zeer fterke gewaarwordingen hebben van die hooge, die onbezefbaare Heerlykheid by den overften Herder, Naar maate het Geloove opgeklaard, naar maate het Geloove gefterkt wordt, om hierop te ftaroogen, op den grond der verwagting, dat ook zy zelve by naame worden gekend, dat zy , hoofd voor hoofd , zullen aangefproken worden, — naar dte maate — ontftaan 'er gevoelens, ryzen 'er onuitfpreeklyke gevoelens, die verheerlykt zyn te noemen, als zynde wel laager in trap, maar egter in aart gelykende naar de Zaligheid der Verheerlykten , in het onbeweeglyk Koningryk.
Deeze fraaije Befchryving des Apostels, dee. ze fchoonc Schriftuur-gedagten , moeten, wy nu, ter ontdekking, tot belluuring cn opv-kking, overbrengen op allen, die den naam van Nn 2. Chris*
550 VERBLYDEN IN CHRISTUS.
Christus noemen, en Hem uiterlyk voor de menfchen belyden.
De Prediking van het Koningryk der Hemelen vindt niet overal ingang. Dit heeft de Zaligmaaker voorfpeld en afgebeeld, in de Gelykenis van het Koninglyk Bruiloft-feest. Het onthaal was zeer uitgezogt en bekoorlyk, maar de gunstige noodiging werdt flegts van fommigen aangenomen.
Het geluid des Evangeliums wordt door veelen aangehoord, zonder eenige opmerking , —. zonder dat zy eenigzins verzet of uitgelokt worden. Dus zouden dezulken zig niet ontroerd bevinden, indien zy waanden, te ontdekken, dat alles ydel was en geheel verdigt. Op het overtuigende der Onderwyzing, op het dringende der Vermaaning, op het uitlokkende der Voorbeelden, — fchynen zy koelzinnig te antwoorden: wat gaat ons dat aan? De zaaken deezes tyds neemen hen gantfchelyk in, en fchynen zelfs de vatbaarheid weg te neemen, om hunne harten te ftellen op iets, 't welk niet zinnelyk is, 't welk niet behoort tot de tegenwoordige waereld. De ongenegenheid tot dit opmerken zou eenig voorwendzel kunnen vinden , indien het onvoldoende en verganglyke der zinnelyke voorwerpen zig niet duidelyk openbaarde, in veele
ge-
VERBLYDEN IN CHRISTUS- 5^1
geftalten. Maar dit onvoldoende en verganglykc vermaant den mensch dagelyks, om toch verder uit te zien, om toch eenige aandagt te vestigen op de voorftelling van de belangrykfte zaaken, om dezelve niet af te wyzen , niet van zig te ftooten, niet zorgeloos over te laaten aan anderen. Dit wordt, nu en dan, nader aan 't gemoed gebragt, door de algemeene Genade en de beftuuringen der Voorzienigheid. Geheel onverantwoordelyk zoudt gy worden, en, vroeg of laat, blootgefteld aan 't bitterst zelf ver vvyt, indien zulks u niet deedt ontwaaken, om ernftig agt te flaan op de berigten wegens de gunstryke fchikkingen van den Heere uwen God, om allen Ramp eenmaal van u af te weeren, en u een duurzaam Heil te doen geworden, welks waarde niet is af te meeten.
By veelen hunner, die wezenlyk eenige aandagt hefteden aan de Waarheden van den Godsdienst , hebben dezelve eevenwel geringe uitwerking ter vernieuwing des gemoeds. Zy befchouwen Jezus te veel enkel als eenen Leeraar, het gebeurde met welken nu lange geleden is en verre gefchied, — als eenen Leeraar, die van ons is geweken , die ons verlaaten heeft, eeveneens als de Apostelen , nalaatende wel eenige voorNn 3 fchrif-
g$2, VERBLYDEN IN CHRISTUS.
fchriften van Pligt, gefterkt door bedreigingen en beloften, doch zonder de plaagen onzer Ziel len te ontdekken, of en daarvoor geneesmiddelen toetereiken. Zy hebben, namelyk, geene kennis aan de verborgene Kwaaie, en weeten dus niet, waartoe de Artzeny noodig zou weezen. Dezulken leeven onbezorgd, wanneer zy zig maar houden aan gefchiktheden van wandel, welke hun doch van elders genoeg wórden aangeprezen; zy leeven hiermeede onbezorgd, als of zy niet beladen waren met fchulden, en geen gebrek hadden in vermógen. Zy vemeemeu niet alken geene beweegïhgen van Liefde èn Vreugde, zig vestigende op den Zaligmaaker; ffiaè het bygebragte deswegen is voor hen ydel geklank, onverftaanbaarctaal, ledig van Beteekenis. Ach! M. V.! van welke Genoegens blyven zy verftoken ! welke groote Schatten blyven hun verborgen! In 't geen zy-gelooven en betragten, ontbreekt kragt ter Vertroosting; hunne Verwagting rust op wankelen grond; het toekoomende vertoont zig zeer beneveld, naar maate zy-fcherper willen vooruitzien. — Zoekt dan deeze indrukken van geestelyke treurigheid geenzins te verftrooijen. Dat gevoelen van bezwaaring doet uitzien naar gepaste redding. Dus kan de Verlosfer u dierbaar worden', cn u zoeken-
.VERBLYDEN IN CHRISTUS. 553
kende maaken, om Hem weldraa tot uwen Begunftiger te verkrygen.
Petrus vertoont de Geloovigen, in onzen tekst, alleen aan de fchoonfle zyde. Dit hebben wy in aanmerking te neemen, by het befchouwen van onzen eigenen toeftand, by het beftuuren en aanmoedigen van ons zelve.
Allen , die behooren tot de onzigtbaare Kerk der waare Geloovigen, zyn wel daarin eenftemmig , dat zy Jezus , door het Geloove, als hunnen Verlosfer, omhelzen. Doch dit Geloove fluit van zelve in — de volle Overgave, de gehoorzaame Onderwerping en het berustend Vertrouwen, ten aanzien der dreigende of reeds drukkende Tegenhedcn, als zynde gefteld onder een Vadcrlyk en weldaadig Beftuur. Dit opregt Geloof heeft alzo zyne trappen, liet zwakke en flaauwe wordt dikwyls ondervonden. Men is duister en dofgeestig; hebbende te worftelen met veele natuurlyke traagheden of met hevige beroeringen des gemoeds. Het pligtmaatige blyft zig van verre wel zeer aantrekkelyk vertooncn; maar de regte Liefde tot Christus is 'er fomtyds veelmeer in bloote goedkeuring of wensch, dan in vaste en kragtige gewaarwording. Daarom is 'er ook veel gebrek in de Vertroostingen der Blydfchap. Alles blyft hier onvoltooid; en dit Nn 4 v-'r-
554 VERBLYDEN-IN CHRISTUS.
verootmoedigt de welmeenenden, — die zig egter kunnen opbeuren , door het Geloove te behouden, en de Hoope te vestigen op de Beloften Gods; 't welk hen, op den duur, ook niet ledig of onvrugtbaar zal laaten.
Tot aanwas in het goede, wordt hoofdzaaklyk vcreischt — ons zelve veel te oefenen in de voorgcftelde Overdenkingen, en het aaiahoüderid bidden om byftand naar den Geest, onder een gevoel van geduurige Af hanglykheid; - waarover wy, ten befluite , ter beftuuring en opwekking, nog iets moeten voordraagen.
Sommigen zoeken hunnen Zaligmaaker te eeren en zig zelve te vernederen , enkel door het opwekken van tedere Gemoedsbeweegingen , en lieflyke Aandoeningen. Doch dit gefchied' fomtyds zeer menfchelyk en hartstogtelyk, eveneens als in levendige afbeeldingen van beminnelyke , lydende en weldaadige Perfoonen onder onze Natuurgenooten; welke fehilderingen onze hartstogten , voor eene wyle, in beweeging kunnen zetten, zonder ergens op neder te koomen , zonder iets agter te laaten , zonder het voortbrengen van verdere, blyvende en nuttige Uitwerkzelen De Overdenkingen des Geloofs moeten zig vestigen op Jezus, in de Hoeda-
VERBLYDEN IN CHRISTUS. S5S
danigheid van Verlosfer der genen, die verloren zouden gaan: befchouwende Jezus in zyne Betrekking tot de Zondaarcn; befchouwende Hem, zo wel in zyne Vernedering als Hoogheid; befchouwende , in zyn lyden , den duuren Losprys, welke Gods afkeer van de Zonde voortelt ; verheerlykende Gods Heiligheid , en bevestigende de zedelyke Wet, als zynde ons ter Regelmaat en Aanwyzing, om welbehaaglyk voor den Heere te wandelen. Dit leidt ons op ter vuurige aanbidding van Gods nooitvolprezene Liefde en tedere Ontfermingen in Christus. Dit beftuurt onze gevoelens van Dankbaarheid en We-derliefde, om haare kragt wel te befteeden, om haare werkzaamheid altoos te oefenen omtrent de pligten van waare Godzaligheid; — Hellende zig den Heere geduuriglyk voor, by allerlei zedelyk overleg en aandoening des harten, in de verfchilknde toeftanden en ontmoetingen deezes woeligen levens ; waakende en biddende, tot verfterking onzer bereidwilligheid, om meerdere vrugten der geregtigheid voort te brengen, om de Leere onzes Zaligmaakers te verneren, en alzo zynen naam op aarde te verheerlyken.
Naar maate wy dit aanhouden en voortzetten, zullen wy bekwaamer worden, om ons in Christus te verheugen, en genot te hebben van den Nn 5 Vree*
Sg6 VERBLYDEN IN CHRISTUS.
Vreede Gods, die alle ver/land te boven gaat, die onze harten en zinnen in Christus zal bewaa. ren, zonder ons te beroemen op eigene gemoeds.geftalteu, zonder te fieunen op de verdienften onzer goede werken; zeer wel overtuigd zynde, dat ons veel blyft ontbreeken, dat het onreine vastkleeft aart onze beste gevoelens en bcdryven; zo dat wy nog dagelyks verzoening behoeven,'
om, in Christus, welbehaaglyk te weezen. '
In den tegen woordigen Toeftand van Bevlekking en Zonde, kan ook de geestelyke Blydfchap niet beftendig weezen en in gewenschte Kragt. Het aankleevend Bederf verftoort dit genoegen; elk genus aan Heiligheid, elke afwyking L benadeelt onze Vreugde; wy worden treuriger over de Zonde, naar gelang wy fterker zyn in 't Geloove en de Liefde.; en wy moeten fomtyds zuchteu ouder weldaadige Kastydingen. Alles, ondertusfehen, kan ten goede meede werken; het kan onze Aardsgezindheid verzwakken, cn het verlangen fterker maaken naar den ftaat van vlek kelooze Heiligheid, zonder welke de Gelukzaligheid nooit volkoomen kan worden. Dus wordt het kwaade meer gebroken, de Onderwerping wordt geoefend , en de Dankbaarheid vernieuwd. Dus wordt het Gemoed allengskens verder opgeruimd, de Vrymoedigheid des Geloofs
VERBLYDEN IN CHRISTUS. 5$?
loofs vermeerderd, en wy fmaaken dc Hemelfche gaave, de kragten der toekoomende Eeuwe, naderende alzo tot den Zaligen Overgang. — Als het Voorhangzel van dit Vleesch wegvalt, zal ons het langgewenscht, het Heiligend, het Zaligend Licht omfchynen, met volle klaarheid, in welke wy het aanfehyn van den Verheerlykten Christus daadelyk zullen aanfehouwen; verheugende ons , met zegepraalende Kerkgenooten, in zyne heilryke Nabyheid; verheugende ons waarlyk, met eene onuitfpreeklyke en yerheerlykte Vreugde , die ongeftoord zal voortduuren , en toeneemen zal tot in alle Eeuwigheid
De God nu van alle Genade, die ons geroepen heeft tot zyne eeuwige Heerlykheid, in Jezus Christus , na dat wy een weinig tyds geleden zulten hebben, die volmake, beveslige, verfierke en fondeere ons allen; — Hem zy de Heerlykheid en de Kragt, tot in Eeuyvigheidl Amen.
NE-
NEGENTIENDE REDENVOERING.
DE WAARE GROOTHEID EENS CHRISTENS.
JAK. L VS. 9—I2.
Maar de Broeder, die nedrig is, roemt in zym Hoogheid, en de Ryke in zyne Vernedering; want hy zal, als eene Bloem des gras, voorbygaan. Want de Zonne is opgegaan met de Hitte, en heeft het gras dorre gemaakt, en zyne bloeme is afgevallen, en de fchoone gedaante haares aanfchyns is vergaan; alzo zal ook de Ryke in zyne wegen verwelken. Zalig is de man, die verzoekinge verdraagt; want, als hy beproefd zal geweest zyn, zo zal hy de Kroont des Levens ontfangen, welke de Heere beloofd heeft den genen , die Hem lief hebben.
By zekere gelegenheid (Luk. X. 20.), zeide Jezus tot de zeventig Discipelen: Verblydt u niet daarin, dat de Geesten u onderworpen zyn; maar verblydt u veelmeer, dat uwe naamen gefchreven zyn in de Hemelen. Die Discipelen waren vcrfterd met gaven van den H. Geest en Wonderkragt, ter verbreiding van de voorloopige Leere des Evangeliums. Deeze begaafdheid was zeekerlyk verheven boven het bezit van Geleerdheid, van Rykdom, Heerfchappy en alle grootheid naar de Waereld. De bezitters mogten zig wel verblyden over deeze gaven, -in zo verre dezelve dienden, om God te verheerlyken , en de Zaligheid te verbreiden. Doch die vreugde en yver konden ligtelyk bczwalkt worden, door influipende Verwaandheid en ydele Verheffing van zig ze!ven; 't welk de gedagten kon aftrekken van dat grooter Heilgenot, welks verwagting hen fteeds moest troosten, en ftandvastig doen blyven , onder veele moeiten en geduurige tegenfpoeden. Zy moesten zig gewentien, hunne aanmoediging en blydfchap te feheppen uit eene duurzaame Bronwel, geheel afge-
fchei-
562, DE WAARE GROOTHEID
fcbeiden van de zienlyke en voorbygaande dingen. Aangefchreven te zyn in het boek des eeuwigen Levens, eene Beftemming, een Regt te
hebben tot de onverganglyke goederen — dit
was voor hen zclven van hoogere aangelegen, heid. In deeze verwagtingen moesten zy zig bovenal verheugen. Die aanftaande Bezitneeming moest hun voor oogen zweeven, moest hen bezielen en fteeds yverig doen blyven; om allen last gewillig te draagen, en getrouw te zyn tot
het einde des levens. Dergelyke gevoelens
zoekt ook Jakobus op te wekken, in de voorgelezene woorden, welke wy nu naauwkeurig zullen verklaaren.
De dienstknegt van God en van J. Christus fchynt deezen brief gefchreven te hebben aan Christenen, welker meesten zeer wel onderregt waren ten aanzien van de Leerftukken; maar die eenige beftuuringen noodig hadden ten aanzien van hun gedrag , in byzondere toeftanden en ontmoetingen des Levens. Niet onwaarfchyn. lyk vinden wy het gevoelen van fommige Ge. leerden, die denken, dat deeze brief is gezonden naar Antiochië in Syriën. Derwaarts kwamen veele Geloovigen, die verftrooid werden, door de Verdrukking over Stephanus (Hand. XI. 19.). En, in deeze Stad, verkregen de Discipelen
eens christen s. 563
len eerst den naam van Christenen (vs. a6\), — waarop Jakobus kan doelen, wanneer hyzegtj volgends onze overzetting (Jak. II- 70: Lasteren zy niet den goeden naam, die over u is aangeroepen? welke woorden, op diepkiats, ook aldus vertaald kunnen worden: Lasteren zy niet den fchoonen naam, met welken gylieden wordt benoemd ? Door Vervolging , en door Liefde voor de goede zaak, geraakten veele Geloovigen te Jerufalem in behoeftigen toeftand. Barnabas, b. v. (Hand. IV. 36, 37.) , verkogt zynen akker, gaf het geld aan de Apostelen, en leefde naderhand, met Paulus, van den arbeid zyner handen (1 Kor. IX. 6.). — Onder de ongeloovige Jooden te Antiochië waren zeekerlyk veele ryken. Doch de bekeerden waren gemeenlyk behoeftig, zo veelen onlangs derwaarts gegaan waren, gedeeltelyk uit Jerufalem, en gedeeltelyk uit de omliggende Gewesten. Van afkomst waren zy Jooden; doch niet enkel uit de Hebreen» maar ook uit de Joodegenooten. De druk hunner armoede werdt te meer gevoeld in de dagen van dien hongersnood, welke aldaar voorfpeld was door Agabus (Hand. XI. 27 - 29.).
De Broeder, die nedrig is, zegt de H. Schryverj—roeme in zyne Hoogheid. Nadruk ligt hier op het woord Broeder; eenen Eernaam, die Groot-
II. tiental. Oo heid
564 DE WAARE GROOTHEID
heid uitdrukt en tevens onderlinge Gelykheid. Tusfehen hen , die geboren zyn van dezelfde Ouders, is natuurlyk eene naauwe Betrekking. By deeze wordt vergeleken de toeftand en onderlinge betrekking der Geloovigen , — eene betrekking, niet ontftaande uit Vriendfchap en Gedienftigheid, maar uit hunne Wedergeboorte cn het magt ontfangen om Kinderen Gods te zyn, hebbende de Vader der Lichten hen, naar zynen wille, gebaard, volgends het i8de vers, op daï zy zouden zyn als Eerftelingen zyner Schepzelen. Zy waren düs als meedeleden van één Lighaam, Waarvan de verhoogde Christus zelf het hoofd uitmaakte. En deeze naauwe Betrekking was de grondflag der pligten van byzondere en onderfcheidende Broederliefde.
Hy, die hier aangemaand wordt, ïs — nedrig. Nedrigheid des Gemoeds, Ootmoed voor God, is onder de noodzaaklyke Eigenfchappen van alle waare Christenen. Doch deeze geestelyke Nedrigheid fchynt hier nu niet bedoeld te worden. Volgends het Verband en de Tegenftelling, is de nedrige Broeder een Geloovige, in behoeftige Omftandigheden naar de Waereld; hy is uiterlyk arm. In het a
wyst,
EENS CHRISTENS» £6>
wyst, of die arme ooit ryker is geweest; maar» in ons tekstvers , is een ander grondwoord i ziende j mogelyk , op verandering van toeftand; zo dat wy konden leezen: de Broeder, die vernederd of verarmd is geworden- Deeze fchaade was, denkelyk, veroorzaakt door de Belydenis van het Christendom, waarop gezien wordt in het 2-de en 3de vers : Agt het voor groote Vreugde , myne Broeders! wanneer gy in veelerlei Verzoekingen valt; weetende, by bevinding, dat dè beproevinge uws Geloofs Lydzaamheii werkt, Zy waren, namelyk, door zulke tegenheden, niet afvallig of moedeloos geworden, noch ook als die Twyfelaars en Dubbelhartigen, waarvan gefproken wordt in het 6dt en volgende verfenj zynde zulke zwakken, die geflingerd werden in hunne Overtuiging, zo dat hunne harten niet zuiver waren, noch vastgezet in het Vertrouwen des Geloofs. JDe nedrige Broeder is de volftandige, de man, die Verzoeking verdraagt en doorftaat, volgends het i2de vers; in Welk, naar onze gedagten, dezelfde perfoonen worden bedoeld en aangefproken.
De nedrige Broeder, nu, wordt aangefpoord om te roemen in zyne Hoogheid. Hy moest zig maar wel bezinnen; en dan zou hy genoegzaams Stofte vinden tot waar en regtmaatig roemen.
Oo 2 Ge*
'06 U3± WAAKSS. grootheid
Gemeenlyk befchouwen wy het roemen als een Werk van ydele Eerzugt, eene Vertooning van eigene Waarde en gemeende Verdienfte. Gy roemt, zegt Jakobus (Hoofd. IV. i67) in uwen Hoogmoed. Alle zodanige roem is boos, is Hout cn vermetel. Doch — roemen ■— beteekent veeltyds zig verblyden, het kennen zyner voordeden, zonder eenige Zelfverheffing,— een vreugde - gevoel te hebben , waarvan de blyken en uitwerkzels zig vertoonen , zo als wanneer 'er gefproken wordt van het roemen in de Hoope der Heerlykheid Gods (Rom. V. 2.).
Het woordje in beteekent hier op , aanduidende het Voorwerp of de StofFe der Verheuging, zo als wy elders leezen van — roemen op de Wet, en — roemen op Menfchen (Rom. II. 23, 1 Kor. III. m.)
Het fchynt wonderfpreukig, dat de verarmde Broeder te roemen heeft op zyne Hoogheid. Hem koomt inderdaad toe eene Hoogheid, een Rykdom en Geluksgoed, waarover hy zig altoos moet verheugen, als regthebbendEigenaar en daadclyk Bezitter. Zo heerlyk , namelyk, is zyn toeftand, als Broeder, als opregt Christen. Hy bezit eenen Rykdom, zeer veel waardiger dan alle de Schatten deezer Waereld. Hoort, myne geliefde Broeders! vraagt Jakobus
1
EENS CIIRISTENS7\ 567
in het volgend Hoofdft.uk (II. 5.), — heeft God niet uitverkoren de armen deezer Waereld? — zyn deeze niet de gunftelingen des Allerhoogften? zynze, door 't Geloove, niet ryken, en Erfgenaamen des Koningryks , 't welk Hy beloofd heeft den genen, die Hem liefhebben1? Broeders , voor welke Christus geftorvcn is, derwyze, dat dit Voordeel hun daadelyk is toegepast. Zy hebben den Eigenaar van alles tot eenen Vader, en zyn Meedeërven van Christus, met welken zy meede opgewekt en meede gezet zyn in den Hemel, alwaar zy het burgerregt hebben en toebereide plaatzen. Onder alle bezwaaren deezes Levens, onder allen druk der armoede, moge, deswegen, de ongeagte Broeder zig zeiven fteeds opbeuren, vertroostende zig, door het geloovig denken aan zyne Gemeenfchap met den verheerlykten Verlosfer, en aan het Onderpand der verwagte Goederen, die hem verryken en groot maaken.
Het iode en nde vers befchryft den toeftand van dc ryken naar de Waereld: en de ryke, of liever — de ryke , nu , of — de ryke daarentegen , — in zyne Vernedering. Deeze woorden, M. T.! hebben een zeer duister voorkoomen ; ze zyn als verloren , en worden doorgaands kwaalyk begrepen.. Wy zullen de geOo 3 mee-
568 DE WAARE GROOTHEID
meene Uitleggingen kortelyk melden, en daarna de beste wat uitvoeriger voordraagen.
De meesten uwer zullen, als van zelve, deeze tekstwoorden aldus willen invullen: en de rykeBroeder roeme in zyne Vernedering. Men onder ftelt, namelyk, dat Jakobus eenen Christen aanfpreekt; denkende niet na, dat Jakobus, ook hier, wel eenen uitflap kon doen tot Jooden, die nog ongeloovigen waren, en welker belangen hem meede zeer ter harten gingen. Door Vernedcring verftaan de Uitleggers eene nedrige gefteldheid van Geest, eene zedelyke Vernedering. En hierop doen zy rusten deeze Vermaaning : ,, De Christen , welke in 't bezit is van „ veele goederen, moet daarmeede niet te zeer „ zyn ingenomen, veelmin zig daarop verhef„ fen; maar hy moet dezelve gering fchatten, „ in vergelyking van het Geestelyke; zo dat „ hy, des noods, zynen rykdom gereedelyk „ zou willen afftaan, ter behoudenis van het „ beetere en onverganglykc," Op zig zelve ware die vermaaning zeer goed. En dezelve zou hier pasfen, indien Jakobus zeide: ,, De ryke „ Broeder zy bekleed met Ootmoedigheid, en „ nedrig by zig zeiven; hy roeme geenzins op „ zyn tydelyk goed, maar hy roeme, gelyk de
arme Broeder, hy roeme op de waare Hoog-
„ beid.
EENS CHRI5TËÏÏS. $6 g^an-
57° DE WAARJ5 GROOTHEID
„ gaande als eene bloerae des Velds." Doch elk uwer zal wel merken, dat deeze gewaande befchimping bedagt is geworden enkel uit Vertegenheid.
Onze heilige Schryver wil de Vermaaning ver-' fterken, welke hy ingerigt heeft tot den Broeder, die nedrig is; om hem, over zyn geleden verlies, verder te vertroosten, uit aanmerking, dat hetzelve inderdaad gering is, en hy onvergelyklyk gelukkiger dan alle dezulken, die niets anders bezitten of verwagten , dan *t geen te vinden is in die aardfche Schatten, welke fommigen te rug hielden van het deelneemen aan de waare Hoogheid. Verarmde Broeders, namelyk, konden, door zwakheid des Vleeschs, fomtyds zuchten over de geledene nadeelen, waartoe zy gedrongen werden door Godsdienftige Verplig. ting. Zy moesten hierin kiezen; en de H. Jakobus pryst hunne goede keuze, door te doen opmerken de wezenlyke geringheid van het verloorne, zo in zig zelve, als vooral in vergelyking van 't geen zy nu hadden en verwagtten, en waarin zy altoos genoegzaame redenen konden vinden tot ongeftoorde Verheuging.
De ryke Mensch , dan , ftaat over tegen den verarmden Broeder. Deeze Rykaard, alzo, is geen Christen, en, daarom , is hy waarlyk
ver-
EENS CHRISTEN S. 571
verre verlaagd beneden den geringften der Broederen. De Schryver bepaalt zig bier niet tot gierige , onregtvaardige ryken , aan welke byzondere Straffen gedreigd worden, en van welke hy zegt, in het Vde Hoofdft.uk (vs. i-6\): Welaan nu,gy Ryken, weent en huilt over uwe Elendigheden, die over u koomen. Uw rykdom is verrot, en uwe kleederen zyn van de motten ge* geeten geworden. Uw goud en zilver is verroest, en deszelfs roest zal u zyn tot eene getuigenis, en zal uw Vleesch, als een vuur, verteeren. Ziet, het Loon der Werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welk van u verkort is, roept. En het gefchrei der genen, die geoogst hebben, is gekoomen tot in de oor en des Heeren Sebaoth. Gy hebt lekkerlyk geleefd op Aarde , en Wellusten gevolgd; gy hebt uwe harten gevoed, als in eenen dag der Jlagtinge. Gy hebt veroordeeld, gy hebt gedood den Regtvaardigen; en hy wederftaat u niet. Op deeze Verdrukkers en Onregtvaardigen doelt Jakobus geenzins in onze tekstwoorden; maar hy befchouwt den rykdom op zig zeiven ; hy befchouwt den mensch als alleenlyk ryk naar het uiterlyke, hebbende geene andere Bron van genoegen , dan alleenlyk de aardfche Schatten.
Wat wil nu Jakobus zeggen met de duistere Oo 5 woor-
S7Z DE WAARE GROOTHEID
woorden: en de ryke, of, de ryke, daarentegen, in zyne Vernedering? Zo het woord roeme — hier wegblyft, fchynt alle Zin en Meening te ontbrecken. Hugo de Groot heeft hierover zeer weinig aangeteekend; doch dit weinige, 't welk veeier opmerking isontffipt, was egter genoegzaam ter aanwyzing van het regte fpoor. De H. Schryvcr wil zeggen: „Gelyk de arme Chris„ ten roemen kan in zyne Hoogheid, alzo mag „ de niet-Christen, alzo mag de mensch, die „ alleenlyk ryk is, zonder meer, — hy — „ mag waarlyk wel — verflagen ftaan en treu„ ren over zyne Vernedering , zynen laagcn „ toeftand. Als hy deezen regt in- en over„ ziet, — moet hy zeekerlyk weemoedig wor„ den." En dit hangt zeer wel te famen met de volgende woorden, die hiervan de reden aan. wyzen, en, naar den grondtekst, aldus moeten luiden: om,dat, of dewyl hy, als eene bloeme des gras , zal voorbygaan. Nu koomt in bedenking, van waar wy haaien het woord — verflagen, — op welken grond wy deeze invulling maaken van verflagen of bedrukt zyn ? Hierop diene het volgende ten antwoord. Onder de Eigenheden in den Styl der li. Schriften, zo van het O. als het N. Testament, is ook deeze merkwaardig : Wanneer de Schryvers twee
Voor-
EENS CHRISTEN 3. 573
Voorftellen op elkander doen volgen, die regelregt overftaan tegen eikanderen , dan verzwygen zy niet zelden eenig Lid der tegenftelling, welk vermist gedeelte de opmerkende Leezer moet invullen, naar den aart der tegenftelling. Deeze regel van Uitlegkunde kan ligt verfpreiden over verfcheidene plaatfen van Gods Woord, die anders raadzelagtig fchynen. En, daarom, vertrouwen wy, zal het den Bybelminnaars geenzins verveelen, dat wy zes of zeven voorbeelden tot opheldering bybrengen.
i Kor.. V. 2. Gy zyt opgeblazen. Na deeze woorden, moeten wy, uit onze gedagten, inlasfchen: „Op dat hy in het midden vanubehou„ den worde, die deeze daad begaan heeft." Dit moeten wy invullen , om de volgende tegenftelling: En hebt niet veel meer Leed gedraagm; op dat hy uit het midden van u weggedaan worde, die deeze daad (van Ontugt namelyk,)
begaan heeft.
I Timoth. IV. 3- befchryft Paulus de Verleiders , als: Verbiedende, te huwelyken. Daarna hebben onze Overzetters, te regt, tusfehen twee haakjes , ingevoegd het tegendeel, het woord gebiedende : Gebiedende, van Spyzen te
mthouden , die God gefchapen heeft , tot nuU
tinge, met dankzegging.
i. Kor.
574 DE WAARE GROOTHEID
i. Kor. XIV. 34. Dat uwe Vrouwen in de Gemeenten zwygen; want het is haar niet toe. gelaaten te fpreeken , maar — onderworpen te zyn. Is het haar, niet of flegts, toegelaaten onderworpen te zyn? Zeekerlyk het tegendeel. Daarom vullen onze Vertaalers in het woord bevolen: 't is haar bevolen. onderworpen te zyn. — Ik laate der Vrouwe niet toe, zegt hy, (1 Tim. II. 12.), — ik laate niet toe, datze leer aar e, noch over den man heerfche; maar — datze in flilheid zy. Dit laatfte laat hy niet toe; maar hy wilde zeggen: ik eisch het, het wordt haar gelast , datze in ftilheid zy.
Pf. LXXXIV. 11. ftaan, in den grondtekst; alleenlyk deeze woorden : Eén dag, in uwe Voorhoven, is heter dan duizend. Wy zouden geheel afwyken van de meening des Digters, indien wy aldus invulden: één dag in uwe Voorhoven is beter dan duizend dagen in uwe Voorhoven, Neen : het tegendeel wordt gemeend :
Eén dag in uwe Voorhoven te zyn is beter
dan duizend dagen te zyn huiten uwe Voorhoven, of — elders.
Spreuk. XIX. 1. leezen wy: De arme, in zyne opregtheid wandelende, — is beter dan de verkeerde van lippen , die een Zot is. Geen mensch zal hieraan twyfelen ; maar elk zal de
aan.
EENS CHRISTEN S. 575
aanmerking laf vinden, om dat de invulling van het woord Ryke is vergeeten. Salomon wilde zeggen: „ de arme opregte man is beter dan die „ zotte Rykaard."
Spreuk. XXVIII. 16. moest letterlyk overgezet zyn: Een Vorst, die van alle verftand gebrek heeft - en - veelvoudig is in verdrukkingen } die de Gierigheid haat, zal de dagen
verlengen. Om hiervan de meening te vinden, moet de Leezer het tegendeel invullen op deeze wyze: Een Vorst, die verftandeloos is en verdrukt , — zal de dagen verkorten ; maar een Vorst , die de Gierigheid haat , zal de dagen verlengen.
1 Kor. VII. 19. De Befnydenis is niets, en de Voorhuid is niets; maar — de onderhouding der Geboden Gods. Wat, M. T.! wat zal die Onderhouding? Is dezelve ook niets? Dat zy verre ! Het tegendeel moeten wy invullen: de Onderhouding der Geboden Gods is — alles.
Eindelyk 1 Kor. I. 2.5. Het dwaaze Gods is wyzer dan (bet wyze) der menfchen.
De aandagtige zal nu ten vollen overtuigde Zyn, dat wy onze tekstwoorden aldus moeten opvatten: „ Hy, die waarlyk een Christen is, „ al leeft hy ook zeer armoedig, hy mag zig „ egter verheugen over zyne waare Hoogheid.
„ Maar
DE WAARE GROOTHEID
„ Maar de verydelde Waereldling, fchoon nog „ zo ryk, moet wel ontroerd en treurig wor„ den , als hy de aandagt vestigt op de we„ zenlyke nietigheid der aardfche en vergang„ lyke dingen, boven welke hy niets heeft te „ verwagten." En de reden hiervan is klaar: om dat hy, namelyk, zal voorbygaan, als eene bloeme des gras.
En dit breid Jakobus fierlyk uit, in de woorden van het n«fe vers> wdke wy dus een Weii nig omfchryven: „ Want de Zonne is opgegaan „ met de hitte, en dan waait, in den Zomer, j, op den middag , terwyl de lugt onbewolkt „ is, de gedugte Oostewind van Arabiën, de „ verzengende Samum. En wat ziet men dan „ gebeuren, in den korten tyd van weinige „ uuren? Alles is veranderd; her Veldgras is „ verdord; de tedere Bloem van hetzelve ligt „ afgevallen, en de fchoone gedaante haars aan„ fchyns is vergaan." Dewyl Jakobus hier niet fpreekt over het oneerlyk verkrygen en het flegt belleden der Schatten, zo ontleent hy zyne bewysrede enkel van de kortftondigheid der genieting; gelyk hy dus, in het TV** Hoofdftuk , zegt: Hoedanig is uw Leven? Het is een dampt die, voor een weinig tyds, gezien wordt, en, daarna, verdwynt. Deeze aanwyzing is zoda-
KENS CHRISTENS. 57?
nïo1, datze zeer wel gevat kan worden, door den Waereldling , alfchoon hy niet denkt aan God of Godsdienst. Bezit hy eenig gezond verftand, dan moet hy de treurftoffe terftond bemerken, zo dra hy, met eenige bedaardheid, blyft ftille ftaan by deeze ééne zaak. Alzo, zegt daarop Jakobus, alzo — zal ook de ryke, in zyne wegen, in het aanwinnen, in het bewaaren, onder het aanleggen en genieten zyner goederen, fpoedig verwelken, en, als door eene teering.ziekte, binnen korten, aan zyn einde koomen. Is de rykdom zyn alles, — zyn eenige troost, — dan is het redelyk Schepzel regt fober voorzien; dan is hy wel armoedig, elendig en zeer te beklaagen. In drukte en praal , fnellen zyne dagen haastig voort. Leeft hy onmaatig, zo verkort hy het genot. Allengskens verflyten zyne Vermogens. De Dood kan hem wegrukken in den bloei des Levens. Bereikt hy hoogere jaaren, zo ftaat hy bloot aan Verzwakking, en zukkelt voort, tot dat alle genot en verwagting afgefneden wordt voor altoos. Deerlyk, alzo, is de ftaat des Ongodsdienftigen Rykaards, wiens woelend en gebrekkig genoegen voor eeuwig ten einde loopt, met de aflegging deezes Lighaams ; waarmede het hooger genoegen des
Chris-
57^ DE WAARE GROOTHEID
Christens eerst te regt zal beginnen, om onverganglyk voort te duuren.
Deeze laatfte aanmerkingen van Jakobus zyn een tusfchenvoegzel, of eene uitweiding, van welke hy te rug koomt in het 12de vers? 't welk wezenlyk in verband ftaat met het Qde, en daarop vervolgt, om die Hoogheid des Broeders , en de redenen tot Roem of Blydfchap wat nader aan te wyzen: Zalig is de man, die verzoeking verdraagt ; want, als hy beproefd zal -zyn geweest, zo zal hy de Kroone des Levens ontfangen , welke de Heere beloofd heeft den genen, die Hem lief hebben.
De man, die verzoeking verdraagt, kan, namelyk , dezelfde zyn met den Broeder, die fchaade heeft geleden, en tot armoede vervallen is, door het getrouw vasthouden en opregt bekeven van de Leere der Verlosfing en eeuwige Behoudenis. De woorden: Als hy beproefd zal zyn geweest, — doelen op het doorftaan van de gemelde Beproeving des Geloofs; waarvan ook Petrus fpreekt (1 Petr. I. 7.), als veel kostelyker zynde dan des gouds , 't welk verganglyk blyft, fchoon gelouterd door het vuur ; wordende zulk een Geloof bevonden te zyn tot Lof, en Eere, en Heerlykheid , in de openbaaring van Jezus Christus. Het beproeven, waarvan hier
ge-
EENS CHRISTENS. 579
gefproken wordt, is niet — blootelyk verneemen en onderzoeken, of 'er iets van het go,de waarlyk aanweezig zy. Neen. Het beproeven onderhielt het daarzyn van het goede, 't welk Gode bekend is; en het dient, onder den invloed der Genade, om het Geloove te oefenen, meer in werking te brengen , en alzo te verfterken. De beproefde man heeft blyk gegeeven van de Egtheid, de Waaragtigheid en Sterkte zyns ongevcinsden Geloofs , 't welk da grondflag is zyner hcuglyke Verwagting. Hiervan heeft hy zelf Ervaarnis en Verzeekerdheid } waardoor zyne Vrymoedigheid toeneemt, om te roemen in zyne Hoogheid , en te vertrouwen, dat God, die een goed werk in hem begonnen heeft, dat voleindigen, zal, tot op den dag van Jezus Christus (Pik I. 6\).
Dit naderend Heil wordt genoemd — de Krcone des Levens, welke de Heere beloofd heeft den genen, die Hem lief hebben.
Zeekerlyk wyst dit, in 't algemeen, op de Zaligheid des toekomenden Levens, in tegenHelling van Dood en Verdoemenis, gelyk wanneer Paulus zegt (Rom. VI. 23.): Dehezolding der Zonde is de dood; maar de genadegif te Gods is het eeuwig Leven, door Jezus Christus onzen Heer. Doch dit eeuwig Leven zal ook genoten
II. TIENTAL. Pp Wor-
53o DE WAARE GROOTHEID.'
worden door zulke Geloovigen, die deeze zwaare Verzoekingen zo niet geleden hebben , en, in zo verre, minder beproefd zyn geworden. Dus fchynt hier tevens gedoeld te zyn op een byzonder genadeloon. Alzo verwagtte % mogelyk, Paulus de Kroone der Regtvaardigheid (2. Tim. IV. 8.) en Petrus zegt tot de getrouwe Ouderlingen (1 Pet. V. 4.): Als de Overfte Herder verfchenen zal zyn, 20 zult gylieden de onverivelklyke Kroone der Heerlykheid behdalen.
Meermaalen heeft de Zaligmaaker de toezegging gedaan van het beërven des eeuwigen Levens, van eenen Schat in den Hemel, en onderfcheidende Vergeldingen voor zyne opregte Leerlingen , welke , door Jakobus , genoemd worden — de genen, die Hem lief hebben; om aan te wyzen, dat hunne Gehoorzaamheid geenzins flaafagtig is, maar voortvloeiende uit dankbaare Blydfchap , uit kinderlyke Genegenheid en vertrouwende Onderwerping. Dit is een Uitwerkzel en Vrugt van het vast gelooven, dat de Vergeeving en Zaligheid door Christus verworven, en ook op hen zyn toegepast; zo dat zy, zig daarop verlaatende, niets zo hoog fchattcn, niets zo hartelyk begeereu, niets vuuriger afbidden, dan het verkrygen van meerdere
kragt
EENS CHRISTENS. 58t
ktagt ui godvf ugtige Gevoelens, door zulke zagte, of zulkè harde middelen, als deHemelfche Vader , in zyne gunst, best zal keuren tot hunne verdere Heiliging; op dat zy Hem in alles mogen verheerlyken. Hierin is hun Lust en hoogst Genoegen. Dit is de Liefde, gefproten uit een rein hart, uit een goed geweeten en een ongeveinsd Geloof (i Tim. I. 5.) ; of wel het Geloove, zig werkzaam betoonende in eene Liefde, waarvan Paulus zegt (2 Kor. V. 14,15.): De liefde van Christus dringt ons, als die dit oordeelen, dat, indien één voor allen gefiorven is, zy dan allen gefiorven zyn. En Hy is voot allen gefiorven; op dat de genen, die leeven, niet meer zig zeiven leeven zouden, maar Dien, die^ voor heni gefiorven is en opgewekt.
Ter betere bevatting van al het Voorgeftelde i zullen wy de Verklaaring befluiten met eefiö korte Uitbreiding van deeze volfchoone redenecring, derwyze, dat wy het laatfte vers terftond op het eerfte doen volgen , en de twee* middenfte verfen agter aan zetten. „ Zyt gy }, verarmd en in uiterlyk lyden , maar tevens „ een opregt Christen; vestig dan fteeds uwe j, aandagt op uwe uitneemende Hoogheid, in j, den Verheerlykten Verlosfer, met welken gy, door het Geloove, zyt vereenigd. Verheug Pp a 9, tl
582 DE WAARE GROOTHEID
„ u in de Genade, die u volftandig deedt bly„ ven. Gy hebt eene Proeve, dat het Woord „ en Zaad des eeuwigen Levens waarheid is in „ uw binnenfte. Gy kunt vrjnnoedig zeggen: „ Heere! gy weet, dat ik u lief heb. Gy kunt j, dus ftaat maaken op het hoogfte Heil, heb„ bende het goede deel verkoren , 't welk in „ eeuwigheid van u niet zal weggenomen worden. Dit zal u troosten over al uw Ver„ lies, -■ en alles gering doen fchynen, wat a, gy nu moet derven, om den naam van Chris-
„ tos te verheerlyken. Hoe jammerlyk,
„ daarentegen, vertoont zig dc ftaat van hem, „ die alleenlyk ryk is in aardfehc goederen, „ welke zo veel lyden overlaaten, zonder ver„ zagtenden balzem of eenige vertroosting des „ gemoeds, en die zo fpoedig, misfchien zeer „ onverwagt, een einde zullen maaken aan al „ zyn genoegen ; want wat baat het eenen „ mensch, zo hy de geheele Waereld gewinne, 3, en fchaade lyde zyner Ziele ? of, wat zal een „ mensch geeven tot losfmge zyner Ziele" ?
Wy gaan nu over, om het leerzaame , by wyze van Toepasfmg, in eenige byzonderh eden uit te breiden.
Het is den mensch bekend, dat het hem gezei
EENS CHIUSTENS. 5S3
zet is, eenmaal te fterven, en daarna het oordeel. Nogtans kan hy geheel verftonden blyven in het bedenken der dingen, die beneden zyn. De drukten van Beroep en huislyke Bezigheid maaken eene groote aanvulling. De overige uuren, ook de beftemde rustdagen, verloopcn in andere bemocijingen , in gezelfchap en veer lerlei uitfpanning. INlen vindt geene gelegenheid tot nadenken, zo lange geene kwaaien of aan. ftootcn eene ftrcmming maaken in dien dagclykfchen afloop. In 't gemoed van dezulken is het eveneens, als of zy hier altoos zouden blyven ; of zy zien , gelyk dc Kinderen, op het overfchot des Levens, als op eene byna onafmcetlyke duuring. Midden in die onbezorgdheid laaten zy zig nog begroeten over de vermeerdering hunner jaaren , en vergeeten zig zelve in eene dwaazc Vrolykheid. Dit verjaaren, hu. mers, is een fprcekend Bewys van merkclyke Afkorting, een onhcrftelbaar verlies van dat Leven, in welk alles is opgcilotcn, wat zy begeeren . wat zy zoeken en behartigen. Een donkere Nevel zal dit alles overdekken, alfchoon uwe Schatten dagelyks aangroeijen, - wanneer gy agt flaat op dit dagelyks Verlies. De dagen der Jeugd en onbezorgdeBlydfehap neemen fpoedig affcheid. Daarop bevindt zig de mensch, Pp 3 voor
P% DE WAARE GROOTHEID
voor eene wyle, in volle kragt, werkzaamheid en luifter, terwyl hem jongeren of evenjaarigen ontvallen , welke hy onverhoeds kan volgen, Hy kan niet langer ontveinzen, dat, waarfchyni lyk, de grootfte helft van zyn Leven is verdwenen, Eerlang ziet hy dezulken nevens hem optreeden, welke hy gekend heeft als kleine Kinderen, Aan het nabyzyn der ontflooping valt met meer te twyfelen. Merkteekens der jaaren verzwakkingen en voorboden verkondigen zulks' geduurig, De begeerten zyn nog onvervuld gebleven; en hy moet reeds plaats maaken voor Opvolgers, De Eerzugt is niet voldaan. Geduurende eenige Zomers , zeggen de voorbygaanden: daar is de Lustplaats van dien aanzienïyken man. Een weinig kater, zeggen fommigen nog: aan wylend dien rykaard heeft deeze fraaije aanleg toebehoord. Pilaaren van de Raadkamer, vanhetLeerfchool, van de Beurs, van elk beroemd Genootfchap ! eerlang ftort gy in Puinhoopen! - Naar is de toeftand , waarin men vreezen moet voor alle ernftige Invallen; ontvliedende zorgvuldig het ftil gepeins, om te verzinken in Zwaarmoedigheid!
Hy wenscht vergeefsch , hier altoos 't licht te zien, Efl, door zyn" «Schat, het naar bederf t'oqtvlicu,
' EENS CH RISTEN S. 5%5
ÏTy ziet elk uur der wyzen levensënd;
Der dwaazen dood blyft hem niet onbekend ;
Hy ziet, dat hen in 't fterven niets kan baaten,
Maar dat zy 't aïl* aan andren overlaaten.
Al zegt zyn hart: myn huis zal eeuwig lïaan;
Van Stam tot Stam geduurig overgaan;
Al heeft hy 't land, waarop zyn trotsheid roemt,
Zyn grootsheid bouwt, naar zynen naam genoemd;
't Is alles Wind, daar zig zyn hart meê ftrèelt;
De Mensch, hoe mild door 't aardsch geluk bedeeld,
Hoe hoog in Eer, in Magt en Staat verheven,
Vergaat a's t Vee, en derft in 't eind' het Leven.
Pf. XLIX. v. 3. 4.
Gelukkig zy, die tydig nadenken, wat zy zyn in zig zelve, en wat zy worden kunnen, ook na dit Leven. Zoudt gy deeze indrukzels laaten uitflyten, terwyl gy u bevind onder het waakend oog van Hem, die alles gadeflaat, en u tot rekenfehap zal oproepen! Groot is de aangelegenheid, en veel is 'er te vereffenen. Men kan eergierig zyn, wys, voorzigtig en gematigd van Inborst. Daardoor kunnen wy de Wegen vermyden, welke het Lighaam, de Bezittingen of den Naam zouden krenken.. Maar,
vvorden wy nader ontdekt aan ons zelve , en ziende op onze hooge Verpligting; — dan, ja dan roept alles tot diepen Ootmoed; dan ziet men, verwonderd, op de Onderwyzingen van Gods Woord, die ons denkbeelden opleveren , Pp 4 wel-.
586 DE WAARE GROOTHEID
welke niet konden opklimmen in het hart des menfchen, en ons duidelyk voorhouden, hoe
, de ontfermende Opperheer liefdaadig heeft bezorgd , dat ook wy , onwaardigen, nog behouden kunnen worden, behouden worden ten eeuwigen Leven. De Toevlugt is aangewezen , de Veiligheid is te vinden, en wy worden ten kragtigftcn genoopt, om ons zulks ten nutte te maaken, om ons toe te wyden aan den dierbaaren Godsdienst. Wórdt dit ons hoofdbelang, dan verneemen wy behoeften, en vinden veel te beftryden; doch wy bidden ook om Wysheid, op dc beloften der Genade, in het vertrouwen des Geloofs, en hebben behagen in alles, wat de nuttige gevoelens kan aankweeken. Dan ver. krygt al 't zigtbaare een ander gelaat; het maatig genot van ons deel in deeze Waereld gaat niet verloren ; maar het voorbygaan onzer jaaren veroorzaakt geene rouwe; het bëzwyken van het vleesch is niet verfchrikkelyk, en de Ziele wordt gevoed door ruimere Verwagtingen,
Bevindt gy u uiterlyk in ruime Omftandigheden , cn tevens eenigzins geworteld in 't Ge-
(o<»f, dan zult gy ook zoeken te behouden een vernederd Gemoed. Wie is het, die u onderf.heidt van zo veele mecdegenooten ? Veelen zyn in de Zaligheid, die deeze Waereld kommer-
EENS CHRISTEN S. 5W
merlyk moesten doorkruipen; veelen worftelen thans met armoede, terwyl de Liefde Godsin hunne harten is uitgeftort. Draagt vooral zorg, dat de aardfche dingen uw gemoed niet te diep inneemcn. Zyt dankbaar in H gebruiken, (lellende uwe hoope niet op de ongeftadigheid des rykdoms, maar op den leerenden God- op dat gy weldaadig moogt zyn, ryk worden in goede werken, gaarne meededeelende en gemeenzaam; leggende u zelve weg, tot eenen Schat, een goed fundament tegen het toekoomende; op dat gy het eeuwig leven moogt verkrygen (i Tim. VI. 17-19.). De Ongodsdicnftigen, in laagere ftanden, zien tegen u op, als vervuld door de genoegens der rykdommên ; zy waancn, dat de Overvloed u alle bezwaaren doet vergeeten, en ü ongenaakbaar maakt voor de Zorgen cn Ongeneugten. Maat gy weet, by ondervinding , hoe weinig dit uiterlyke daaraan kan toebrengen, cn hoe nietig het is in vergelyking van uw beste deel. Gy oordeelt die onaanzienlyken gelukkig, welke uwe'Broeders zyn in Christus, ryken in 't Geloof, meer gevorderd in Godsdienstige Ervaarnis, en aldus eerwaardiger. Het voornaame met elkander gemeen te lebben — neemt die onderfcheidingen reeds weg , welke het graf eerlang geheel zal vereffenen, terwyl het nu te Pp 5 doca
5$8 DE WAARE GROOTHEID
doen is om die goederen te verkrygen, welke de motte niet verderft, en naar welke geene dieven doorgraven. Zo zegt de Heere (Jerem. IX. 23 > -4-0: Een Wyze leroeme zig niet in zyne Wysheid; de Sterke beroeme zig niet in zyne Sterkte; de Ryke beroeme zig niet in zynen Rykdom; maar, die zig beroemt, beroeme zig hierin, — dat hy ver ftaat, en my kent, dat Ik de Heere ben, doende Weldaadigheid, Regt en Ge-, regtigheid op Aarde.
De alwyze Opperheer heeft het menschdom beftemd, om te leeven in Maatfchappyen, vereifchende affcheiding van Eigendommen en Ongelykheid van Standen. Veelen uwer, M. B.! vinden zig geplaatst in de laagere Standen, met bekrompene middelen. Zyt gy waare Christenen ? dan hebt gy u geenszins te beklaagen. Gy weet zelve niet, wat van u ware geworden, in andere toeftanden ; en gy moet ook hierin eerbiedigen de hoogwyze Beftellingen van uwen Hemelfchen Vader. Gedenkt toch dikwyls, dat uw waarde Verlosfer en deszelfs voornaame Gunftelingen uiterlyk gedeeld hebben in een dergelyk Lot, met veele grootere bezwaaren, en dat hunne Uitfpraakcn doorgaands zeer bemoedigend zyn voor de minst - aanzienlyken naar de Waereld. Uwe Grootheid is in Christus, aan
wel-
EENS CHRISTENS. #89
welken gy toebehoort, en gy zyt opgenomen in de gemeenfchap met Hem, die alle magt heeft ontfangen, en die het u aan geene noodigc gave zal laaten ontbreeken. Gy hebt de kostelyke Paerle verkregen, den Schat in den akker gevonden , en uwe naamen zyn opgefchreven itl het boek des Levens des Lams, Uw Erfdeel is in goede bewaaring, uw aanftaande Rykdom onmeetelyk, en uwe genoegens zullen nimmer vergaan. Hebt gy hier doorgaands uw dagelyks brood: zoekt dan u te vergenoegen met het befcheiden deel; zoekt de afgunst te verbannen , cn de liefde tot de Waereld te beftryden, door het inlaatcn en opwekken van die Vertroostingen des Geloofs , welke veel waardiger zyn , dan alles, wat op aarde daar buiten is te vinden. Gy wordt in ftaat gefteld, niet alleen om te verftaan, maar ook, om eenigzins op te volgen de veelbevattende les des Apostels: (Filip. IV. 4, 6, 7.): Verblyd u, in den Heere, ten allen tyde ; wederom zeg ik : verblyd u. Weest in geen ding bezorgd; maar laaten uwe begeerten in alles, door bidden en fmeeken, met dankzegging > bekend worden by God. En de Vreede Gods, die alle Verftand te boven gaat, zal uwe harten en uwe zinnen bewaaren in J. Christus. — Haar gy Christus hebt aangedaan, kan het ge-
beu-
500 DE WAARE GROOTHEID
beuren, dat de Liefde tot uwen Verlosfer oorzaak is geworden van uiterlyke nadeelen. Gy bek, misfchien , zig aanbiedende winden der ongeregtigheid verfmaad , en geen gebruik willen maaken van bedekte ontrouwe, van veilige, maar zondige middelen , om uwe dagelykfche behoeften een weinig beter te vervullen. Dus gelykt gy den man, die de verzoeking verdraagt, die beproefd is geworden, die zalig is te agten, die roemen kan in zyne Hoogheid, met dank-' zegging, en vrymoediger wordt in het hoopen en vertrouwen. Gy hebt het genoegen van aidus uwen Zaligmaaker te verheerlyken. De gêgeesfelde Apostelen gingen heenen van het aangezigt des Raads, verblyd zynde, dat zy waren waa, dig geagt geweest, om den naam van Jezus wilk fmaadheid te lyden (Hand. V. 41.). En, tot de yroegfte belyders wordt gezegd (Hebr. X. 34 36".): Gy hebt de roovinge uwer goederen met blydfchap aangenomen; weelende, dat gy hebt m u zeiven een heter en blyvend goed in de Hemelen. En werpt dan uwe vrymoedigheid niet weg, welke eene groote vergelding des loons heeft; want gy hebt lydzaqmheid van nooden, op dat gy, den wille Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt weg. draagen. Paulus noemde zyne duurzaame lasten eene ligte verdrukking, die zeer haast voorby
gaat
EENS CHRISTENS. 591
gaat, werkende een gantsch zeer uitnemend eeuwig gewigt der Heerlykheid (2 Kor. IV. 17.). De Christenen, eindelyk, in alle Standen, hebben wy geduurig te waarfchuwen tegen eene liefde tot de Waereld, welke hunne harten te veel bezet met Ontwerpen en Zorgen, met Toebercidzels en Verbeeldingen van 't geen voordaan nog gebruikt en genoten kan worden in deezen ftaat van Zonde en Vernedering. Dikwyls moeten wy ons voorhouden de heilzaame leslcn van onze beste Onderwyzers. Hebt de Waereld niet lief, noch 't geen in de Waereld is; zo iemand de Waereld lief heeft, de liefde des Vaders is niet in hem; want al wat in de Waereld is, de begeerlykheid des Vkeschs, en de begeerlykheid der Oogen, en de grootsheid des Levens is niet uit den Veder.* maar is uit de Waereld, En de Waereld gaal voorby , en haare begeerlykheid; maar, die den Wille Gods doet, blyft in Eeuwigheid (i Joan. II. 15-^O- ^ *H * voorts kort; op dat, die menen, zouden zyn als niet menende, en, die blyde zyn, a!s niet blyde zynde, en, die koopen, als niet bezittende, en, die deeze Waereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante deezer Waereld gaat voorly (1 Kor. VII. 29-3i-> — 0nze WanM * in de HemeUp, waaruit wy ook den Zaligmaaker
ver-
59* DE WAARE GROOTHEID
terwagten, den Heer J. Christus, die ons ver nederd Lighaam veranderen zal, op dat hetzelve gelykvormtg worde zynen heerlyken Lighaame naar de Werking, waardoor Hy ook alle dingen Zig zeiven kan onderwerpen (Filip. UI. 20,21) Zoekt de dingen die hoven zyn, daar Christus 'is ' Zittende aan de regtehand Gods. Bedenkt de dil gen die boven zyn, niet die op de aarde zyn'i want gy zyt gefiorven , en uw leven is , met Christus, verborgen in God. Wanneer nu ChrisJus zal geopenbaard zyn, die uw leven is, dan zult ook gy, met Hem, geopenbaard worden in Heerlykheid (Kol. III. , _4.). Wy moeten, meer en meer, onze Verlustiging zoeken in onze geestelyke Voordeden, in onze gemeenfchap met den Vader, en met zynen Zoon Jezus Christus, befchouwende dikwyls den arbeid en de Heer', lykheid van Hem, die, met ééne offerhande, volmaakt heeft de genen, die geheiligd worden, en Die ons het dierbaarfte van alles , Die ons zynen Geest wilfchenken (Hebr. X. 14.). Deeze Zegen zy het groot Voorwerp onzer dagelykfche wenfchen , om daarmeede werkzaamer te worden. God, die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou fchynen, is de geen, die in enze harten gefchenen heeft, om te geeven verlichting der kennis der Heerlykheid Gods, in hei
aan.
EENS CH RISTEN S. £93
aangezigt van Jezus Christus (a Kor. IV. 6\> Wy, met ongedekten aangezigte , de Heerlykheid des Heeren. als in eenen Spitg:!, aaufchouwende, worden, naar hetzelfde beeld, in gtdaanU veranderd, van Heerlykheid tot Heerlykheid, als van den Geest des Heeren (2 Kor. III. 18.). Veele geneugten waren voor ons toebereid, welker genot wy doorgaands derven , door de gebreken en traagheden in de Kragt cn dc Oefening onzes Geloofs; lydeiide wy, door onze zwakheden en het eigen Bederf, 't welk ftryd blyft voeren tegen de Wet onzes Gemoeds. Laaten wy ons zelve dan aanfpooren , en fterkte zoeken by Hem, die ons kragt wil geeven, om ons meer te verlaaten op de Goddelyke Beloften. J)an zullen wy, nog uitwoonende, ons dikwyls opbeuren in Hem , denwelken wy niet gezien , en nogtans lief hebben, in demvelken wy nu-, hoewel Hem niet ziende, maar geloovende, ons verheugen met eene onuitfpreeklyke en heerlyke Vreugde (1 Petr. I. 8.); vergeetende 'f geen agter is, ons flrekkende tot het geen voor is, en jaagende naar het Wit, tot den prys der roepinge Gods , die van boven is in Christus Jezus (Tit. III. 14.),* verzeekerd zynde, dat Hy ons weggelegd Pand veilig zal bewaaren, en ons tot zig neemen , om zyne Heerlykheid te aanfehou-
gefproken zyn; — en, ten anderen, gedag„ tig zyt aan ons Gebod, aan de Onderwyzing „ van ons, die daartoe gezonden, die wy des Heeren en Zaligrnaakers Apostelen zyn , — „ aan welke gy alzo het hoogfte Gezag insge„ lyks moet toekennen." In deezer voegen wordt het eerfte Onderwys , door het laatfte, bevestigd en volkoomen opgehelderd. WaarRr 2 mee-
6l4 DE VERLICHTE KENNIS
meede ook overeenkoomt het Befluit van deezen Brief, zynde de woorden, met welke wy ook onze Verklaaring zullen eindigen: Gy dan, Geliefden! wagt u, dat gy, door de verleiding der gruwelyke menfchen, niet meede wordt afgerukt en uitvalt van uwe Vastigheid. Maar wast op in de Genade en Kennis van onzen Heer en Zaligmaaker Jezus Christus; Hem zy de Heerlykheid, beide nu en in den dag der Eeuwigheid! Amen.
Het is een bekende Regel der gezonde Uitlegkunde, — dat men de Gelykenisfen niet te verre en buiten het oogmerk moet trekken. Gemeenlyk hebben de Gelykenisfen eene bepaalde Bedoeling, by welke men blyven moet in het overbrengen. Dit merken wy aan, dewyl fommigen nu ligtelyk aldus zouden redekavelen: „ Zo dra de Dageraad zig vertoont, kan het licht van Kaars of Fakkel weinig of niets meer dienen , alzo hetzelve de Helderheid niet vermeerdert; en daarom is men ook gewoon, het Nagtlicht dan uit te blusfehen, als zynde volftrekt nutteloos geworden." Hieruit zou dan volgen, — dat zy, die beftraald waren door het Evangelium, de boeken van het O. Verbond konden aanmerkeu , als hebbend.' geheel uitgediend;
EENS CHRISTEN S. 6l$
diend ; zo dat de Christenen van dezelve geen gebruik hadden te maaken. Dit, Aandd.! loopt regelregt aan tegen de meening des Apostels , die het voorftelt als loflyk, dat de bekeerden in hunne harten acht namen ook op het Profeetisch Woord. Hy wilde eeniglyk te kennen geeven, dat de Profeetifche Schriften, alleen en op hun zelve genomen, flegts een flaauw Fakkellicht konden verfpreiden; zo datze geene Vertooning te voorfchyn bragten, zo ruim en naauwkeurig, als genoegzaam voldoen kon aan alles. Door deeze herinnering wilde Petrus het onderzoek beftuuren en behoedzaam doen worden, ten einv de zy tevens en bovenal gebruik maakten van het licht der Apostolifche Leeringen ,• welke op zig zelve volkoomen vast waren, door den H. Geest ingegeeven, en te gelyk opleverende de beste verklaaringen, inzonderheid terwyl de hoogverlichte Gezanten van Christus daaromtrent duidclyke Onderrigtingen meededeelden
aan de Geloovigen uit de Jooden. Zulke
Vergelykingen blyven nog dierbaar voor alle de genen, welke erkennen, dat de Openbaaringen van het O. en N. Verbond te famen af komftig zyn van denzelfden Geest, en in 't hoofdzaaklyke hetzelfde bedoelen. De Werkzaamheid der Geleerden, ter Uitlegging der Profeetüën , is Rr 3 daar-
6l6 DE VERLICHTE KENNIS
daarom grootelyks te pryzen, inzonderheid warn neer zy licht verfpreiden over die plaatfen in het N. Testament, welke als Voorzeggingen worden bygebragt van Christus en de Apostelen. Door het Licht des Evangeliums wordt dan tevens het Profeetisch Licht verder opgeklaard, en een meer bevestigd Woord; terwyl de Ovcreenftemming van beide — het Geloof kan verkerken , en dc .famenwerking van beiderlei Licht de gantfche Opheldering bevorderen. —• Voor ons, ondertusfehen, die laatere tyden belceven, en niet afftammen van de Jooden , — voor ons — zyn de nagclaatene Werken der Evangelisten en Apostelen het voornaamlte en gewigtigüe gedeelte det H. Schrift tuur. Alles wat noodig is voor de Christenen in 't gemeen , is duidelyk geopenbaard , ook voor dc ecnvoudigften, — in die onfehatbaare Verzameling. Het aanhoudend en vlytig Onderzoek van dezelve , met een eerbiedig en hcilzoekend gemoed, zal geenzins onbeloond blyven. Bchalven het volttrekt noodige , is 'er nog veel zeer nuttigs te ontdekken, 't welk altoos ten hoogften aangenaam is cn zeer verHerkend voor opregte Geloovigen, ahchoon zy geduurig erkennen moeten, dat hun nog veele Schatten verborgen blyven. Zelfs daar wy
wei-
EENS CIIRISTENS.
weinig opdoen voor het befpicgclcnd Verftand, daar wy weinig vorderen in het ontdekken van Leerfteliingen of byzondere tekften in beiderlei Verbond, — zal egter het aanhoudend oefenen ons tot Heil gedyen, wanneer het gefchiedt met behoorlyk ontzag en een biddend gemoed: want dc hcilzoekenden genieten daarby niet zelden zeer werkzaame Overtuigingen, met gevoelens in hunne harten , die de geheele Ziele vcrlcevendigen \ zo dat zy daarin met dankbaarheid erkennen den Zegen des Heeren, die dit middel kragtiglyk doet dienen tot hunne Hervorming cn Zaligheid. Onder het O. Verbond zeide de H. Digter (Pf. XXV. i4-): De Verborgenheid des Heeren is voor de genen die Hem vreezen; en zyn Verbond om hun die bekend te maaken. En Apostel Paulus doet deeze merkwaardige betuiging wegens de Leere des Evangeliums (i ïhesf. II. 13.): Daarom danken wy ook God zonder ophouden, dat, als gy het Woord der Predikinge Gods van ons ontfangen hebt, gy dat hebt aangenomen — niet als der menfchen woord, maar, gelyk het waarlyk is, als het Woord van God,— dat cok werkt in u, die gelooft, of, zo als de grondtekst toelaat, — die ook werkt in u, welke geloovigen zyt.
By alle deeze zegenryke Verlichting, Astfid.
Rr4 ToehJ
6lu DE VERLICHTE KENNIS
Toeh.! is en blyft evenwel de ftaat deezes Levens voor een iegelyk Christen — eene donkere plaats, alleenlyk befchenen door den glans van de Morgenftar en het aanbreeken van den
Dageraad. De Morgenftar is de getrouwe
Boodfchapfter van de aannaderende Zonne; en zodra deeze genoegzaam opryst om de Oosterkim te bereiken , verliest de Morgenftar haar fchynzcl, om gantfchelyk te verdwynen. Het vaale Zwerk begint te bloozen; de fchemerende Voorwerpen worden allengskens ontwikkeld, en 't Gezigt zoekt zig uit te ftrekken tot afgelegene Vcrfchieten; — doch de vogtige dampen zwerven nog over 't Oppervlak der Aarde, en, in den Dageraad, is alles nog met Nevel omwonden. Apostel Paulus gebruikt hetzelfde Zinnebeeld, wanneer hy zegt (Rom. XIIL i2.): de Nagt is veorby gegaan, en de Dag is naby gekoomen; want, volgens het oorfpronglyke, geeft hy te verftaan, dat de Nagt naar het einde fpoedt, zynde de Dag in het aankoomen. Somtyds fchynt wel de ftaat onder 't Evangelium voorgefteld te worden als een Daglicht; doch dan wordt 'er gedoeld niet zo zeer op de maate van onze Kennis, als wel op de Verbeetering van Hart en Zeden; zo dat de Christenen ten deezen opzigte worden overgefteld tegen de zoda.
EENS CHRISTEN S. 619,
danigen, die nog wandelen en verkeeren in den Nagt des zondigen Verderfs. Aldus leezen wy (1 Thcsf. V. 5.): Gy zyt Kinderen des Lichts en Kinderen des Dags (1 Joan. II. 8,9.): wy zyn niet des nagts, noch der duisternis. De duisternis gaat voorby en het waaragtig Licht fchynt nu; maar, die zynen broederhaat, is tot
nog toe in de Duisternis. Ten aanzien van
de Kennis, zyn wy nog in den Dageraad; nog moeten wy veel gelooven, veel vermoeden en afwagten, 't welk wy nog geenzins kunnen doorzien en uitleggen. Waarom Apostel Paulus elders (1 Kor. XIII. 9, 10, 12.) betuigt: wy kennen ten deele en wy profeteeren ten deele; doch wanneer het volmaakte zal gekoomen zyn, dan zal het geen, dat ten deele is, te niet gedaan worden; want wy zien nu, door een verdonkerend Glas, in eene raadzelagtige Rede; maar alsdan zal ik kennen naar de ruimere maate myner vermeerderde Kundigheid.
Het Licht onzer morgenfehemering is niettemin ten hoogden dierbaar in deezen doorgang, en ook genoegzaam ter bereiking der voorgeftelde Oogmerken. De Christen vindt zig opgebeurd , door de troostryke Leer der volkoomene Vergeeving; hy weet dat de boetvaardigen deeze genade verwerven, en is hartgrondig verRr 5 zee-
f20| DE VERLICHTE KENNIS
zcekerd van Gods Vaderlyke Ontferming over het vernederd geflagt van de Kinderen der Menfchen. Hy, die zynen Zoon niet ge/paard heeft 9 zal den opregten het noodige niet laaten ontbrecken. Heeft de Kerk op Aarde nog veeltyds te ftryden, ontmoeten wy nog veel onbegryplyks in de Wegen der Voorzienigheid, en bemerken wy niet duidelyk de blyken der regeering van onzen verhoogden Zaligmaaker,
dit alles — is ons van te vooren aangekondigd, en verleent geene wezenlyke redenen om aan de Leere te twyfelen, naardemaal alle die Beproevingen ten goede kunnen meedewerken. 't Is onze groote Vreugde, dat Jezus Christus met Heerlykheid is bekroond, en volkoomenlyk zalig kan maaken de genen, die, door Hem, tot God gaan; dewyl Hy altyd leeft, om voor ons te bidden. Onder zyne Befcherming zulien wy fteeds beveiligd zyn naar de Ziel, wat ons uitwendig hier ook gebeure, indien wy maar getrouwelyk zyne roeping tragten te volgen: want liet Pad des Levens is ons duidelyk aangewezen; zo dat wy altoos den weg kunnen vinden naar het eeuwig Vaderland. Hiertoe zyn wy beftraald met het vereischte Licht; en, ten deezen opzigtc, is dit onvolmaakte Leven de IVclaangenaame Tyd, de Dag der Zaligheid. Daarom vermaant
ook
EENS CH RISTEN S. 6ül.
Qok dc Kruisgezant : Laaten wy afleggen de Werken der Duisternis, en aandoen de Wapenen des Lichts; laaten wy ons reinigen van alle Befmettingen des Geests en des Vleeschs; om ons, door Heiligmaaking, m gereedheid te brensen - eveneens als dezulken, die zig reinigen, klce'den en toerusten, in den morgenftond, om alzo gereed te worden tot de Bezigheden en Geneugten van den dag, die reeds naby is ge-
koomen. .
Wanneer het verblyf des Christens m dit vergano-lyk Vleesch ons afgefchetst wordt, als de toeftand van eenen Reiziger, zwervende door moerasfige Bosfchen, by het fchemerlicht van den naderenden dag; - dan ftrekt die afbeelding allezins om ons verhevene gedagten m te boezemen aangaande de lieflykheden van het Hemelsch Vaderland, en van dc goederen, die voor ons aldaar zyn weggelegd. Niet minder aanmoedigend en veelbeloovend is bet Beeld van den Morgenftond, als den gewisfen Voorloopcr van den Dag der Eeuwigheid, den onbcwolkten Zonnefchyn der hoogfte Gelukzaligheid. — De Dageraad, Geil.! de vroege Dageraad — maakt de fcheiding tusfehen de Duisternis en het Licht, zynde alzo van zeer korten duur. Eveneens is het gcftcld met de weinige Oogcnblikken
van
6"2S DE VERLICHTE KENNIS
van dit vlugtig Leven, ten opzigt van het volgende. Hoe kragtig vermaant dit ons, om
te vertrouwen op de Goddelyke Beloften; om een goed gebruik te maaken van deezen tyd der Voorbereiding; om lydzaam te zyn onder den druk der Zwaarigheden, - de aanflaande Verfosfing te verbeiden met Langmoedigheid, en bovenal het goede deel te verkiezen, 't weikin Eeuwigheid van ons niet zal weggenomen worden. Wat is de Waereld, - welke zyn haare
Bcgcerlykheden, datze onze harten zouden bezwaaren, en onze oogen aftrekken van de gewenschte Heerlykheid , welke zig eerlang zal openbaaren aan alle dezulken, die^hunnen loop voleindigen in de Vreeze Gods. Het Oosten is reeds verlicht. Zodra de oogen des Vleeschs geOoten zyn voor het Licht der tegenwoordige Waereld, — zal de Dagtoorts der Eeuwigheid voor ons uit de kimmen opryzen, ons geheel omvangen met den gloed van een wonderbaar Licht; eenen Dag voortbrengende, welke nimmer door den Avond of Nagt wordt opgevolgd, maar onophoudelyk toeneemt in Glans en Helderheid. ■ Dan zyn ook onze harten verlicht;
dan behoeven wy geen onderwys van Profeeten 'of Apostelen, maar zyn beeter onderregt dan alle die heilige menfchen Gods, geduurende hun
ver-
EENS CHRISTENS. 6*23
verblyf in dit Dal der Schaduwen. Dan verlaaten ons de Dwaalingen; de Twyfelingen vlieden weg; de Raadzelen worden opgelost, en de Geest verlustigt zig in alle begeerlyke Wcetenfchap, welke ons altoos noopt tot het vuurig aanbidden van alle Goddelyke Volmaaktheden, met overvloeijende vergenoeging over alle de Werken en Wegen des Heeren; terwyl wy verrukt worden , door het aanfehouwen van het Beeld des Onzienlyken, in onzen verheerlykten Zaligmaaker, die ons zal toelaaten tot zyne zegenryke Gemeenfchap, en liefdaadig befchenken met een onverganglyk Erfdeel, nevens alle zyne Heiligen, in het volle licht der Hemelfche Zaligheid.
Hem, nu, die magtig is, ons van ftruikelen ie bewaaren, en onftraflyk te ftellen voor zyne Heerlykheid in vreugde, — den alleen Wyzen God , onzen Zaligmaaker, zy Heerlykheid en Majesteit, Kragt en Magt, beide nu en in alle Eeuwigheid! Amen.