plargriet de Moors ode aan Napels
Margriet de Moor: De virtuoos. Uitg. Contact. 181 blz. Prijs ƒ 29,90 en ƒ 45,- (geb.). In haar nieuwe roman De virtuoos gaat Margriet de Moor weer wat verder van huis dan in haar vorige boeken. Hoofdpersoon is een Italiaanse aristocrate uit het midden van de achttiende eeuw die verliefd wordt op zoiets vreemds als een castraatzanger bij de opera. Maar de schrijfster brengt het er wonderlijk goed vanaf. Ze beschrijft de verhouding tussen de twee gelieven en hun belevenissen alsof ze er zelf bij is geweest. Aan het boek moet deze keer wel een grote hoeveelheid research ten grondslag liggen. Wie tegenwoordig onvoorbereid naar Napels reist, kan zich maar moeilijk voorstellen waaraan deze Zuiditaliaanse stad haar grote faam ontleent. De stad is armoedig, rommelig en vuil en er raast in alle richtingen luidruchtig verkeer doorheen. De virtuoos laat zien dat Napels aanzienlijk betere tijden heeft gekend. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in de nabijheid van de Napolitaanse opera, het Teatro San Carlo, in een tijd dat het daar wel zeer vrolijk toeging. Grote groepen rijken en edelen hingen avond aan avond in het befaamde complex rond, etend, drinkend en gokkend, en als het zo uitkwam luisterden ze naar de allernieuwste muziek die ten gehore werd gebracht. De achttiende eeuw was, zoals bekend, de bloeiperiode van de Italiaanse opera, met Napels als onbetwist middelpunt. Karei van Bourbon, de nieuwe koning, had er in 1737 naast zijn koninklijk paleis het grootste operagebouw van Europa laten neerzetten en sindsdien w erd alles wat elders in de wereld onmogelijk was, in Napels opgevoerd. Uit de roman blijkt bijvoorbeeld hoe tijdens een voorstelling honderden cavaleristen de paarden Ult de nabijgelegen koninklijke stallen de planken op konden jagen,
waarna ze zich in slagorde opstelden om onder aanzwellend kabaal van trompetten en pauken op elkaar in te gaan hakken. Na de weinig opwindende Oostenrijkse heerschappij over de stad, wilde de koning weer wat leven brengen in de hoofdstad, en dat moet hem zeker zijn gelukt. Behalve als een cultureel centrum van de eerste orde laat De virtuoos het achttiende eeuwse Napels ook herleven als een centrum van vrijzinnigheid. Uit de gesprekken die de vrouw met haar geliefde voert blijkt dat Londen in de achttiende eeuw uiterlijk gebukt ging onder het puritanisme, men cultiveerde er het verstand en de ironie. Parijs was in de ban van de ethiek. En Rome, de meest nabijgelegen stad voor de Napolitanen, werd als vanouds door de katholieke kerk kort gehouden. Maar het vrijgevochten Napels kende zo te zien God noch gebod. Virtuositeit, zo zegt iemand in het boek tegen een verbaasde Fransman, is voor ons het hoogste wat bereikt kan worden. En ook: „Wij hier hebben grote waardering voor profetieën en bezwering, voor zielsverhuizing, blinde vlekken, voor naïeve en wonderbaarlijke leerstellingen en voor denkbeelden die niet altijd even helder zijn." Tegen deze achtergrond beschrijft Margriet de Moor de liefde voor één van de grote sterren van de opera, de castraatzanger Gasparo Conti, bijgenaamd il virtuoso. Hij is een typisch produkt van het libertijnse klimaat in Napels. In de stad wordt een voortdurend spel der vergissingen gespeeld. Jongens betreden het toneel, verkleed als meisjes, en meisjes doen zich weer als jongens voor die zich daarna als meisjes verkleden. Niemand weet meer wie of wat hij voor zich heeft en daar geniet men van. Ook de castraatzanger brengt met zijn hoge sopraan menige toeschouwer in verwarring. Hij brengt een toon voort die aan een vrouwenstem doet denken, hij heeft geen baardgroei, maar zijn stemvolume en zijn lichaamsbouw zijn voor een vrouw veel te krachtig. Hij is een wezen dat eigenlijk niet kan bestaan. Onbehaard Het is aan Margriet de Moor wel toevertrouwd om de liefde voor een dergelijke onmogelijkheid op een afwisselende en levendige manier te beschrijven. Ze gaat uitvoerig in op de betovering die er van het onbehaarde lichaam uitgaat ('dat fraaie witte landschap') en op de charmes van zijn lijdzaamheid. De liefde voor de castraat wordt van begin af aan voorgesteld als een tijdelijke affaire, maar daarin ligt in de voorsteling van de vrouw nu juist het zuivere. De affaire krijgt meteen het karakter van een toekomstige mooie herinnering. Het grootste deel van het verhaal wordt achteraf door de vrouw verteld, nadat ze van de zanger afscheid heeft genomen. Ze beschrijft haar herinneringen aan het dorp bij Napels waar ze hem op haar tiende als jongen in een kerkkoor heeft horen zingen. Ze beschrijft haar eerste ontmoeting in een weelderige Napolitaanse salon,
en het verloop van hun kortstondige verhouding. Daarbij laat De Moor de vertelling geregeld heen en weer springen. Gebeurtenissen, gesprekken en overwegingen lopen door elkaar heen, 'Ooit heb ik gedacht dat verleden en toekomst gescheiden zijn,' zegt de vrouw ergens in het begin. Meteen gevolgd door: 'Het is niet waar. Er bestaan geen verhalen zonder citaten. Gebeurtenissen stappen van de ene tijd over in de andere.' Soms roept ze met een paar losse woorden een beeld op: 'Zijn witte hemd, zijn kniebroek, kleren die zijn broers of neven zonder scrupules zouden afdragen. Zijn goudgespikkelde ogen.' De virtuoos is om drie redenen een rijk boek. Het is, zeker voor een roman, buitengewoon informatief. De schrijfster is, zo te zien, zeer goed thuis in het achttiendeeeuwse Italiaanse muziekleven en ze laat de lezer daar royaal van mee genieten. We worden uitvoerig geïnformeerd over het leven van de castraatzanger. We lezen hoe de fatale ingreep wordt uitgevoerd (bedwelmd door het dichtdrukken van een slagader), onder welke voorwaarden de operatie plaatsvindt (de jongetjes moeten er zelf mee instemmen), we zien hoe het lichaam van de gecastreerde zich daarna ontwikkelt (met een mooi klein 'jongenslid'), en we horen hoe zijn sekuele leven verloopt (vrij lauw, maar soms culminerend in een 'droogstoot'). Het boek geeft een interessante interpretatie van de beschreven periode. En ten slotte is het te lezen als een reeks lofzangen. Het is een ode aan de muziek, en aan een cultuur waarin deze gedijen kan. Het is een ode aan de menselijke stem als de hoogste vorm van expressie ('de stem is de persoon, niet het geslacht'). En het is een lofzang op de zuivere liefde. Vooral in het onder woorden brengen van het lichamelijk genot dat uit de liefde kan voortkomen bereikt De Moor grote hoogtes. Geen nuance blijft achterwege. Op overtuigende wijze laat de schrijfster zo zien dat de liefde voor een castraat juist zo bijzonbder kan zijn omdat deze gedoemd is tijdelijk te zijn. De castraat is, in de visie die De virtuoos van hem geeft, de vluchtigheid zelf, net als de muziek die hij brengt. Maar hij heeft het eeuwige leven. „Mijn grote liefde was een zanger geweest," verzucht de vrouw op haar oude dag. „Wat ik tot mijn dood met me mee zou dragen, als ingehamderde kennis, zouden kop tonen zijn, borsttonen, registerwisselingen, de wetten van de ademhaling en de engelachtige overmoed waarmee Gasparo (-) zijn aria's varieerde en versierde." REINJAN MULDER
Margriet de Moor foto Vincent Mentzel
"De stem is de persoon". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
"NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
CARLOS FUENTES De kop van de hydra Een geraffineerde spionage-thriller rond het thema van Mexico's olierijkdommen, van de grootste levende Mexicaanse romanschrijver. Vertaald door Giny Klatser 320 blz. ƒ 39,50 / 790 fr IN r)F nnPifHumpi meulenhoff
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
JUAN RULFO Pedro Pdramo Een pocketuitgave van 'het allerhoogste dat de Mexicaanse romankunst heeft opgeleverd' (Carlos Fuentes), met een nawoord van Gabriel Garcia Marquez. Vertaald door J. Lechner 176 blz., ƒ 19,90 / 395 fr NU IN DE BOEKHANDEL meulenhoff
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
Marion Bloem: De leugen van de kaketoe. Uitg. De Arbeiderspers. 217 blz. Prijs ƒ 39,90 (geb.), ƒ 29,90 (ingen.) Lang niet iedereen zal weten dat Marion Bloem een serie leesboekjes voor kinderen schreef, voordat zij 'debuteerde' met Geen gewoon Indisch meisje. Van de uitgever moesten die boekjes over Nederland en Nederlandse kinderen gaan, want iets Indisch, dat zou de mensen maar afschrikken. Indië werd in de jaren zeventig nog geen geschikt onderwerp gevonden. Toen ze eenmaal met Geen gewoon Indisch meisje (1983) de ongeschreven regel overtreden had, en de roman in goede aarde bleek te vallen, kwam er weer een nieuw soort censuur op. De oude Indische dames die haar zulke aardige brieven schreven, gaven haar het gevoel dat haar volgende boeken alleen nog over Indië mochten gaan. De erotische verhalen die ze eigenlijk in haar hoofd had, stelde ze nog maar liever even uit. „Ik weet niet of ik zo gauw met een nieuwe roman durf te komen", legde ze in 1985 uit in Wie weegt de woorden, een door Anja Meulenbelt samengestelde bundel gewijd aan vrouwelijke auteurs. Erg lang heeft ze zich door die angst toch niet laten weerhouden, want sindsdien schreef ze vijf romans, waarin ze zowel Indië, Nederland als de nodige erotiek onderbracht. Marion Bloem is een schrijfster met een thema. In al haar boeken draait het op een of andere manier om de vraag hoe Indië zich tot Nederland verhoudt, hoe je je als Indisch meisje, opgroeiend in een hechte, wellevende en hartelijke binnenwereld staande houdt tussen zoveel koelere, lompere en zuiniger Nederlanders. In Geen gewoon Indisch meisje liet Bloem de verschillen tussen de twee culturen het schrilst uitkomen. Haar hoofdpersoon ging in haar aanpassing aan Nederland zo ver, dat zij haar Indische helft verloochende en daarmee een aanmerkelijk schrieler mens werd. Haar latere romans doen wat minder existentieel aan, ook al blijft er
naarstig gezocht worden naar een soort midden tussen binnen- en buitenwereld. Van lieverlee is daar nog iets bijgekomen: het verlangen om het Indische erfgoed te behouden, dat in de algehele drang tot aanpassing verloren dreigt te gaan. In Vaders van betekenis (1989) portretteerde Marion Bloem 'de' Indische man, op basis van eigen herinneringen aan familieleden, van gesprekken met Indische mannen, en het bestuderen van uiteenlopende Indische bronnen. Haar nieuwe, zesde roman De leugen van de kaketoe, kan gezien worden als zijn pendant. Deze keer gaat het om de geschiedenis van 'de' Indische vrouw, ofwel om verschillende vrouwengeschiedenissen. Net als in Vaders van betekenis is het een schrijfster die de verschillende verhalen, overleveringen, dialogen en monologen samenbrengt, die als het ware het materiaal voor de roman aanlevert. Zij heet Melanie Fleurie, niet toevallig een bloemige naam. Marion Bloem houdt wel van zulke speelse verwijzinkjes naar haar eigen werkelijkheid. Zo lijkt het me ook niet toevallig dat Melanie, tien jaar na Geen gewoon Indisch meisje door familieleden en vrienden Meisje wordt genoemd, terwijl zijzelf rept van haar ontwikkeling 'van meisje tot bloem'. Dat zij een bijzonder meisje is, dat wisten wij natuurlijk allang, maar haar moeder mag het ook nog even zeggen: „Gelukkig dat je nu schrijfster bent, dan noemen vreemden je in elk geval bij je echte naam." Intussen is De leugen van de kaketoe een wat eigenaardig boek. De geschiedenis van de Indische
vrouw, zoals hier gepresenteerd, staat geheel in het teken van de man. Meer in het bijzonder staat zij in het teken van de liefde en van wat ook al in eerdere romans 'het lint' werd genoemd: de erotische opwinding, het genot, de lust. Melanie, de schrijfster, maakt op haar veertigste de balans op van haar leven. Zij heeft een man en een zoon en kan terugzien op een ware stoet van geliefden. „Nico, Michiel, Jeff, Oscar, Ronald, Knut, Goert, Manuelo, Haim, Gurtu, (-), Harun, Claudio, ik vrees dat ik enkele ben vergeten, Sagon, Kees, Marty, Enrico, Anthony, Pablo, die piloot in Karachi, die Japanse jongen in San Francisco, die dichter in Boedapest, ik had geen keus." Het beest in haar dwong haar ertoe, zo is de suggestie, en haar onwil om 'stervend' te leven. Haar eigen herinneringen, alle de liefde betreffend, wisselt zij af met herinneringen van oma's, tantes en haar moeder. Sfeervol zijn de beknopte verhalen van een oma in eenvoudig Nederlands zonder verleden tijden, waardoor de kloof tussen vroeger en nu als het ware wegvalt. 'Ja, steeds verplaatsen wij ons. Zo is dat toen,' verzucht ze. Hartverscheurend is de geschiedenis van een andere oma die vergeefs spaart voor de terugreis naar Indië, naar haar overleden man Marco. Mooi zijn ook de blijmoedige verhalen van de ongetrouwde tante Jossa en de kleurrijke anekdotes van tante Manda die op haar veertiende al werd beloofd aan een jongen, op wie ze gelukkig verliefd was. Wrang is daarentegen de geschiedenis van de moeder die verstand had en ambities, maar opgesloten
zat in een ongelukkig huwelijk. Het minst overtuigend zijn eigenlijk de liefdesperikelen van Melanie zelf, niet omdat het er zoveel zijn, maar omdat ze zo hartstochtelijk verteld willen worden. Marion Bloem is een vlot en gedreven schrijfster, maar haar zinnen zijn niet mooi. Ze wil uitdrukking geven aan zoveel gevoelens en gedachten, en met behulp van zoveel komma's dat ze vanzelf troebel worden. Dit wordt bijvoorbeeld opgemerkt over een eerste vriendje: „Doordat hij haar, het mooiste meisje dat ik ooit had gezien, veel ouder dan ik, al bijna een vrouw, voor mij had laten staan, wist ik dat het ook tussen ons af zou lopen." En deze lyrische ontboezeming wordt Melanie in de mond gelegd als ze op het punt staat voor het eerst vreemd te gaan. „Door Fernando, die in zijn tangaslipje naast mij op het strand ging liggen en, terwijl ik naar de wilde golven keek, in mijn oor blies, kwam 't lint weer terug." Ook de vorm van de roman is niet al te doorzichtig. Weliswaar is hij mooi rond, want begin en eind sluiten gewiekst op elkaar aan, maar afgerond kun je hem niet echt noemen. Hoe de liefde zich verhoudt tot de erotiek, en de romantiek tot de seks, en de huwelijksmoraal tot de vrije liefde, dat zijn kwesties die Marion Bloem graag aan haar lezers overlaat. Maar over één ding laat zij geen twijfel bestaan. Het leven moet met huid en haar worden geleefd, en vervolgens met evenveel huid en haar worden vastgelegd. JANET LUIS
"Marion Bloems Indische vrouwengeschiedenissen Nico, Jeff, Knut, Haim, Kees en de anderen". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
Het zevende debuut van Koen Stassijns
Koen Stassijns: Paard van glas. Uitg. De Arbeiderspers. 56 blz. Prijs ƒ 32,90. Met het dichterschap van Koen Stassijns, geboren 1953, wilde het tot nu toe niet erg vlotten. Het kwam maar niet op gang, misschien wel omdat het al veel te vroeg op gang gekomen was. Hij debuteerde op vijftienjarige leeftijd met Het Achterland (1968), en daar liet hij voor zijn twintigste nog twee bundels op volgen. En zoals dat wel vaker gaat: toen viel de jonge dichter stil. Het zou twaalf jaar duren voordat Stassijns weer van zich liet horen. Zijn drie eerste bundels had hij inmiddels tot jeugdzonden verklaard, zodat hij als het ware opnieuw kon debuteren: in 1984 verscheen Ik hou niet van de dagen, maar ook hiermee wist hij zijn dichterschap niet vlot te trekken. Het duurde vier jaar voor Stassijns weer met een bundel kwam, maar die verscheen dan eindelijk ook bij een echte uitgeverij: Lannoo nam zijn Aanmaaktwijgen van een vuur (1988) op in de Golfbrekerreeks. 'In feite is dit zijn debuut', schreef Paul van Loon bij die gelegenheid. Bij zijn tweede (dan wel zesde) bundel De vergeethoek van de slaap (1990) sprak Dirk de Geest nog steeds van 'het werk van een ernstige belofte', maar niet iedereen kon zoveel geduld opbrengen. Jooris van Hulle wilde nu wel eens resultaat zien en merkte dreigend op dat hij Stassijns 'nog voor één bundel krediet wilde geven'. Die bundel is er nu. En om het ingewikkeld te maken: het gaat in zekere zin weer om een debuut. Paard van glas is Stassijns' eerste bundel bij een Nederlandse uitgeverij. Op het eerste gezicht is dit een typische Arbeiderspersbundel: een tamelijk vaste versvorm (de flaptekst spreekt van 'sonnetten-eigen-stijl'), vier keurige afdelingen waarbinnen enkele reeksjes en een zekere cyclische bundelcompositie (de bomen uit het begin keren in het laatste gedicht terug). Inhoudelijk lijkt het te gaan om verstaanbare, traditionele poëzie: op spreektoon, met een licht lyrische inslag, gevoelige anekdotiek, bedwongen romantiek. Thema's: liefde, verval, het verstrijken van de tijd, en dat alles in een landelijke omgeving. Maar bij nadere beschouwing blijkt er onder deze weloverwogen buitenkant veel passie schuil te gaan, en ook veel wanhoop, chaos en slordigheid. Neem nu dat glazen paard uit de titel, waarvan wij wel zouden willen weten wat de dichter ermee bedoelt. Er zit een mooie tegenstelling in tussen iets groots, beweeglijks en steigerends en uiterst breekbaar materiaal. Het zou een beeld voor het gedicht kunnen zijn. Maar zo'n lezing is niet terug te vinden in de twee gedichten waarin het paard voorkomt. In het ene geval rijdt de ik 'in sukkeldraf en 'op ronde poten' langs drie paarden in een besneeuwde wei. Hij vraagt zich af of die paarden hem voorbij zien
komen als 'een ruiter die zich / schuilhoudt in een paard van glas?' Zit de dichter in een auto met grote ramen (een soort pausmobiel) en moeten zijn ronde poten dus begrepen worden als wielen? Op een fiets? In het voorafgaande gedicht is sprake van een fietser. Of zit hij zelf te paard? Zien de drie paarden hem bijvoorbeeld in de weerspiegeling van een bevroren sloot voorbijkomen? Maar dat stemt weer niet overeen met de sneeuw, de 'wol geworden regen', die hier valt. Ook het titelgedicht, waar een paard 'op een marktplein van glas' staat, verheldert weinig. Maar zoveel is wel duidelijk: het paard, al dan niet van glas en zich al dan niet in of onder of achter glas bevindend, wil wèg: het wil, in droom of in werkelijkheid, een
landschap in waar 'hij onvoorwaardelijk vrij door/ kan draven, achter zijn spiegelbeeld aan.' Het eerste gedicht, dat eruit ziet als een dichterlijk programma, roept vergelijkbare problemen op. 'Bomen' heet het en het begint met de regels: 'Ik plant voortdurend bomen in/ de plattegrond van een gedicht', gevolgd door de onbegrijpelijke mededeling 'Hoe ze daar komen weet ik niet.' De rest van het gedicht munt ook niet uit door heldere beeldspraak, maar ook hier is wel weer duidelijk dat de dichter het liefst uit zijn door hemzelf geplante boom weg zou vliegen: hij is 'een opgejaagd dier dat zich onttrekt aan de/ aarde' en 'gaandeweg luchtwaardig' hoopt te worden. Als er zo vaak geschoten en zo vaak gemist wordt, dan begint het vermoeden te rijzen dat dat misschien
wel het wezen van Stassijns' poëzie is. Misschien is hij wel een eeuwige beginner die met elke bundel opnieuw debuteert en per bundel zo'n dertig a veertig pijlen afschiet in de hoop dat er een of meer doel treffen. Deze Klukkluk-techniek ('floepens mis') laat zich aardig illustreren aan het gedicht 'Offerande', waarin het beeld 'de boog van je borsten' onmiddellijk gevolgd wordt door 'je tepels een doelwit' — waardoor de droogstoppelige lezer achterblijft met de vraag hoe hier, en met welke pijl, ooit de roos getroffen kan worden. In hetzelfde vers wordt de ik 'heet' en wel van 'het malse vlees van je adem'. Ook poogt hij 'de schildpad' in zijn mond ertoe te bewegen nog eenmaal 'een koning te zijn' die dan 'zonder verhaal nieuwe wetten (kon) kerven op je tong.' Je moet, denk ik, dit soort verzen niet al te aandachtig willen lezen. Het gaat meer om de dichterlijke hachee van mals vlees, adem, schildpad, tong, borsten, tepels, onder de titel 'Offerande' en voorzien van de aansporing 'Neem en eet': seks, religie en lekker eten ineen.. Stassijns schrijft poëzie die associtatief wil zijn. Zijn beelden glijden in elkaar over, zijn voegwoorden staan op vreemde plaatsen en zijn zinnen worden door het ontbreken van interpunctie nogal eens meerduidig. In dat associatieve amalgaam treft soms een enkel beeld, een woordspeling, een aforisme of een onthechte waarneming, zoals deze: 'Was ik een boom/ ik maakte een wandeling om mijn stam' (al komt die regel geloof ik uit een zelfmoordvers). Veel stemmingen komen hier aan bod en de dichter laat alle mogelijkheden open, en
dat lijkt mij het probleem. Stassijns zegt even vrolijk 'taal is een weldoende leugen' als 'tijd laat niets overeind', even gemakkelijk 'ik ben zoals ik zwijg' als: Laat hier geen twijfel over bestaan, dit huis zal bouwval worden met de grond ook dit gedicht (...) Misschien zou een dichter dat niet op voorhand moeten willen geloven. GUUS MIDDAG
Koen Stassijns foto ]an Karei Coudron
"Wol geworden regen". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
MEXICO 15 Mexicaanse verhalen van erkende meesters als Carlos Fuentes, Homero Aridjis, Juan Rulfo, Octavio Paz en ontdekkingen als Elena Garro, Jesüs Gardea, Juan Villoro en Maria Luisa Puga. 160 blz., ƒ 25,- / 500 fr NU IN DE BOEKHANDEL meulenhoff
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037
* m HOMERO ARIDJIS De fabel van de zonnen De nieuwe roman van de schrijver van de Juan Cabezónromans. Een hilarisch spektakel over een serieuze zaak: ons voortbestaan. Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu 212 blz., ƒ 34,50 / 690 fr NU IN DE BOEKHANDEL
"Advertentie". "NRC Handelsblad". Rotterdam, 1993/09/24 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 26-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000030973:mpeg21:p037